ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-669 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van huishoudelijke hulp aan betrokkene op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk had eerder aan betrokkene een persoonsgebonden budget toegekend voor huishoudelijke hulp, maar had de omvang van de hulp in de loop van de tijd verlaagd. Betrokkene ging in beroep tegen een besluit van het College, dat het bezwaar tegen de verlaging van de hulp ongegrond verklaarde. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar het College ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat het College terecht had gesteld dat de kinderen van betrokkene, die op het moment van de beoordeling 6, 7, 9, 10 en 14 jaar oud waren, niet als 'kleine kinderen' konden worden aangemerkt in de zin van de Beleidsregels. De Raad baseerde zich op de tabel gebruikelijke zorg voor kinderen per levensfase, waarin staat dat kinderen tot vier jaar niet zindelijk zijn en dat oudere kinderen overdag en vaak ook 's nachts zindelijk zijn. Dit betekent dat de frequentie van het wassen van kleding en linnengoed voor oudere kinderen minder vaak hoeft te zijn dan voor kinderen onder de vier jaar.

De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad concludeerde dat het College geen onredelijke uitleg had gegeven aan het begrip 'kleine kinderen' en dat de toekenning van hulp in overeenstemming was met de Wmo. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/669 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk (hierna: College)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 december 2009, 08/5297 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
het College.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Het College heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het College heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. De voorzieningenrechter van de Raad heeft dit verzoek bij uitspraak van 31 maart 2010, LJN BM1718, afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2011. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door R.G.W. Paulissen, werkzaam bij de gemeente Katwijk. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de voor de beoordeling van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 19 november 2007 heeft het College op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) en de daarop gebaseerde Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2007 (hierna: Verordening) aan betrokkene een persoonsgebonden budget toegekend om huishoudelijke hulp in te kopen voor de periode 27 juni 2007 tot 1 december 2009. Het College heeft genoemde periode onderverdeeld in drie periodes en met elke volgende periode het aantal toegekende uren verlaagd.
1.2. Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 19 november 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over griffierecht en proceskosten - het beroep tegen het besluit van 10 juni 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene te nemen. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het College de omvang van de aan betrokkene toegekende hulp bij het huishouden behoudens wat betreft het wassen van kleding op juiste wijze heeft vastgesteld. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat in het Protocol huishoudelijke verzorging van het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: PHV) is vermeld dat de frequentie van het wassen eenmaal per week is en bij huishoudens met kleine kinderen maximaal drie keer per week. Gelet op de samenstelling van betrokkenes gezin is naar het oordeel van de rechtbank een indicatie voor het drie keer per week wassen van kleding aangewezen.
3. Het College heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, gelet op de samenstelling van het gezin van betrokkene en de vermelding in het PHV dat de frequentie bij huishoudens met kleine kinderen maximaal drie keer per week is, voor betrokkene een indicatie voor drie keer per week wassen is aangewezen. Het College heeft onder verwijzing naar het Protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ van april 2005 (hierna: PGZ), paragraaf 4.2.3 (pagina 19) betoogd dat met kleine kinderen wordt gedoeld op kinderen tot vier jaar, omdat die niet zindelijk zijn. Bij kinderen die jonger zijn dan vier jaar is of kan het nodig zijn om vaker dan eenmaal per week te wassen omdat het beddengoed en de kleding vaker dan bij kinderen van vier jaar en ouder verschoond moeten worden. Volgens het College zijn de kinderen van betrokkene niet aan te merken als kleine kinderen omdat zij ten tijde in geding van belang 6, 7, 9, 10 en 14 jaar oud waren. Het College meent dat om die reden kan worden volstaan met 180 minuten per week. Het College heeft 60 minuten voor betrokkene zelf berekend en 30 minuten per kind (totaal voor vijf kinderen 150 minuten). Omdat betrokkene zelf de was in de machine doet en opvouwt is 30 minuten in mindering gebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het College heeft ter nadere invulling van de in de Verordening opgenomen voorzieningen, waaronder hulp bij het huishouden, beleid ontwikkeld dat is neergelegd in de Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2007 (Verstrekkingenboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning) (hierna: Beleidsregels). Op grond van paragraaf 3.3 van de Beleidsregels worden bij het bepalen van de omvang van de hulp bij het huishouden de in bijlage 2 aangegeven normtijden gehanteerd. Die bijlage vermeldt dat voor de verzorging van kleding/linnengoed bij
één persoon 60 minuten per week wordt toegekend, bij twee personen 90 minuten per week en bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per week. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal drie keer per week wassen worden toegekend.
4.2. Met het College en anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat tot het gezin van betrokkene geen kleine kinderen als bedoeld in bijlage 2 van de Beleidsregels behoorden omdat de kinderen van betrokkene de leeftijd van vier jaar al hadden bereikt. Gelet op de omstandigheid dat het hier gaat om het compenseren van beperkingen die iemand ondervindt in het wassen van kleding en linnengoed, heeft het College geen onredelijke uitleg gegeven aan het begrip kleine kinderen als bedoeld in deze bijlage door daaronder uitsluitend kinderen tot vier jaar te verstaan. Evenals het College hecht de Raad daarbij betekenis aan hetgeen is vermeld in de ‘tabel gebruikelijke zorg voor kinderen per levensfase’ die in het PGZ is opgenomen. Uit die tabel blijkt dat kinderen tot vier jaar niet zindelijk zijn en kinderen van 5 tot 12 jaar overdag zindelijk zijn en ’s nachts merendeels ook. De kleding en het linnengoed van kinderen tot vier jaar zullen dan ook vaker moeten worden gewassen dan die van oudere kinderen.
4.3. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het besluit van 10 juni 2008 ongegrond verklaren. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat in hetgeen betrokkene in beroep heeft aangevoerd ten aanzien van het wassen van kleding en linnengoed geen grond oplevert voor het oordeel dat het College op dat punt in strijd heeft gehandeld met de in artikel 4 van de Wmo opgenomen compensatieplicht.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) P.J.M. Crombach.
HD