[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2010, 09/3107 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 mei 2011
Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2011, waar appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
1.1. Nadat appellant, die werkzaam was als schoonmaker, in 1999 is uitgevallen wegens rugklachten, is hem na afloop van de wettelijke wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke laatstelijk is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft de aan het Uwv verbonden arts
H. Borninkhof appellant op 21oktober 2008 onderzocht, het dossier bestudeerd en informatie opgevraagd bij behandelend zenuwarts H. Loen. Naar aanleiding van de bevindingen heeft Borninkhof een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld waarbij hij rekening heeft gehouden met beperkingen ten aanzien van zware onderrug- en kniebelasting en een verminderde draagkracht op psychisch vlak. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige P. Kerssens op 13 november 2008 rapport uitgebracht, waarna het Uwv bij besluit van 10 december 2008 de WAO-uitkering met ingang van 31 oktober 2008 heeft herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%.
1.3. Nadat bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink op 20 april 2009 de FML had uitgebreid met een beperking voor persoonlijk risico wegens appellants medicatiegebruik en een beperking voor nachtdiensten wegens een verstoord dag- en nachtritme, heeft bezwaararbeidsdeskundige J. Oosterveld in zijn rapport van 28 mei 2009 geconcludeerd dat heroverweging van de arbeidsgeschiktheidsbeoordeling op arbeidskundige gronden hem geen aanleiding gaf om tot een andere conclusie te komen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 29 mei 2009 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 december 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts aandacht heeft besteed aan appellants slaapproblemen, fissura ani en een (chronische) depressie en vanwege de depressie en de slaapproblemen beperkingen heeft aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. Daarnaast heeft de bezwaarverzekeringsarts beperkingen aangenomen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen vanwege appellants rug- en knieklachten. De rechtbank heeft voorts overwogen dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat appellant op grond van deze klachten meer beperkt moet worden geacht dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen. Verder is het haar niet gebleken dat appellant op 31 oktober 2008 al bekend was met een obstructief apnoesyndroom en als gevolg hiervan (meer) beperkt had moeten worden geacht. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat zij geen aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen en zij geen aanknopingspunten heeft gevonden voor de conclusie dat de geduide functies niet voor appellant geschikt zouden kunnen worden geacht.
3.1. In hoger beroep heeft appellant, onder herhaling van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden en hier kort samengevat, gesteld dat hij ten gevolge van zijn lichamelijk en psychische klachten meer dan wel verdergaand beperkt moet worden geacht dan is weergegeven in de (aangepaste) FML. Met name is hij van mening dat uit de stukken is gebleken dat hij op de datum hier in geding, 31 oktober 2008, reeds bekend was met een obstructief apnoesyndroom en als gevolg daarvan (meer) beperkt moet worden geacht.
3.2. Het Uwv heeft in verweer verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1. De Raad kan hetgeen de rechtbank heeft overwogen en beslist omtrent de medische grondslag van het bestreden besluit geheel onderschrijven. Ook de Raad acht het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig en constateert dat van de zijde van appellant geen medische stukken in het geding zijn gebracht die tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank zouden kunnen en moeten leiden. Daaraan voegt de Raad nog toe dat uit de door de Borninkhof verkregen verklaring van zenuwarts Loen van 27 oktober 2008 weliswaar valt af te leiden dat Loen zich naar aanleiding van appellants slaapproblematiek afvroeg of hij leed aan slaapapnoe, maar dat uit de in beroep in geding gebrachte verklaring van appellants huisarts, R. Elsas, van 18 mei 2010 is gebleken dat hij eerst in 2010 is verwezen naar een KNO-arts in verband met een obstructief apnoesyndroom, zodat niet uit objectief medische gegevens is kunnen blijken dat appellant reeds op 31 oktober 2008 leed aan een obstructief apnoesyndroom en de bezwaarverzekeringsarts derhalve terecht geen beperkingen daarvoor heeft aangenomen.
4.2. De gemachtigde van appellant heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat hij de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet langer betwist, zodat de Raad de bespreking daarvan achterwege laat.
5. Hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, bevestigd moet worden.
6. De Raad ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2011.