ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7267

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2143 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van medische grondslag en aanvraagdatum

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die zijn aanvraag op 5 januari 2009 indiende, ruim 22 jaar na de relevante datum van 15 december 1987. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen aaneengesloten periode van 52 weken van verminderde belastbaarheid is aangetoond voor 1993, zoals vastgesteld door de bezwaarverzekeringsarts. De Raad concludeert dat de eerdere aanvraag van appellant in 2003, die was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, niet kan worden herzien op basis van nieuwe feiten die niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag van appellant een herhaalde aanvraag was en dat het Uwv het oorspronkelijke besluit in volle omvang had heroverwogen. De Raad bevestigt deze uitspraak en stelt dat de rechtbank niet onterecht heeft geoordeeld dat appellant niet in aanmerking komt voor de Wajong-uitkering. De Raad wijst erop dat appellant zijn aanvraag pas 22 jaar na de relevante datum heeft ingediend en dat er geen bewijs is dat hij niet in staat was om dit eerder te doen. De Raad concludeert dat de medische situatie van appellant op en na 15 december 1987 niet met zekerheid kan worden vastgesteld, wat voor rekening en risico van appellant komt.

Uitspraak

10/2143 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 maart 2010, 09/2694 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 15 april 2011. Namens appellant is verschenen mr. De Jonge, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren [in] 1969, heeft een op 5 januari 2009 gedateerde aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Op een eerdere aanvraag op grond van de Wajong heeft het Uwv bij besluit van 1 juli 2003, uitgaande van 1 januari 2002 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag, aan appellant een Wajong-uitkering geweigerd omdat appellant niet aan de voorwaarden voldeed om als jonggehandicapte in de zin van de Wajong te worden beschouwd. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Naar aanleiding van de onder 1.1 vermelde Wajong-aanvraag van 5 januari 2009 heeft verzekeringsarts H.P. Vellekoop appellant onderzocht en informatie opgevraagd bij oogarts G.S. Baarsma. In zijn rapport van 28 januari 2009 heeft Vellekoop gesteld dat bij de eerdere beoordeling in 2003 geen melding was gemaakt van een opname in 1986 wegens oogklachten en dat afgaand op de gegevens uit de anamnese, het aannemelijk is dat er voor het 17de jaar al wel sprake was van verminderde mogelijkheden door een verminderde visus met daarbij komende hoofdpijnklachten, waar hij nog wel mee heeft kunnen functioneren. Zijn bevindingen heeft Vellekoop vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst. Vervolgens werd bij het arbeidskundig onderzoek een aantal functies geselecteerd en vastgesteld dat sinds de 17de verjaardag van appellant er geen periode van 52 weken is aan te wijzen gedurende welke hij onafgebroken ten minste 25% arbeidsongeschikt is geweest, zodat de wachttijd niet was vervuld en zou de wachttijd wel zijn vervuld hij per einde wachttijd voor minder dan 25% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. In lijn met de conclusies van het arbeidskundig onderzoek weigerde het Uwv bij besluit van 19 februari 2009 aan appellant de gevraagde Wajong-uitkering.
1.3. In de bezwaarprocedure zijn namens appellant diverse medische gegevens overgelegd ter ondersteuning van de stelling dat er op de eerste arbeidsongeschiktsheidsdag naast oogklachten ook sprake was van gewrichtsklachten en psychische klachten. Bezwaarverzekeringsarts R.A. Hollander heeft in een rapport van 30 mei 2009 geconcludeerd dat op basis van die stukken duidelijk is geworden dat er voor 1993 geen aaneengesloten periode van 52 weken is geweest van verminderde belastbaarheid. Daartoe heeft hij gesteld dat bij appellant in mei 1986 visusproblemen zijn ontstaan, dat hij daarvoor adequaat is behandeld en hij nadien weer een normaal gezichtsvermogen had. Eerst in 1993 zijn weer nieuwe oogklachten opgetreden en nadien psychische klachten en gewrichtsklachten. Volgens de bezwaarverzekeringsarts lag de eerste arbeidsongeschiktheidsdag dan ook in 1993. Hierna verklaarde het Uwv bij besluit van 15 juli 2009 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 februari 2009 ongegrond, zij het dat het Uwv de weigeringsgrond beperkte tot de conclusie dat appellant vanaf 15 december 1986 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
2. De rechtbank verklaarde bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 15 juli 2009 (hierna: bestreden besluit) ongegrond. Hiertoe heeft zij overwogen dat de aanvraag van appellant een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betrof, dat het Uwv het oorspronkelijke besluit in volle omvang heeft heroverwogen, maar dat dit niet de weg kan openen naar een toetsing door de rechter als betrof het bestreden besluit een oorspronkelijk besluit en dat zij zich in dat geval dient te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Voorts heeft zij overwogen dat uit de beschikbare medische gegevens blijkt dat appellant vanaf 1986 oogklachten heeft ondervonden - hetgeen voor het besluit van 1 juli 2003 bekend was - en dat moet worden aangenomen dat hij ondanks deze klachten op en na 15 december 1986 in staat was met eenvoudige routinematige productiefuncties tenminste het minimumjeugdloon te verdienen. Na volledige verwijdering van het linkeroog begin of medio 2002 kon appellant, mede gelet op zijn geringe visus in het rechteroog, niet langer geacht worden loonvormende arbeid te verrichten. De psychische klachten die appellant na verwijdering van het oog ondervond, hebben die onmogelijkheid alleen maar versterkt. Deze omstandigheden - die zich deels na het nemen van het besluit van 1 juli 2003 hebben voorgedaan - kunnen er echter niet toe leiden dat alsnog sprake is van volledige arbeidongeschiktheid bij appellant vanaf 15 december 1986 en dat hij vanaf die dag 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. De rechtbank heeft tot slot geconcludeerd dat van het bestreden besluit niet kan worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
3. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant - kort samengevat - gesteld dat, anders dan de rechtbank heeft verondersteld, tussen partijen niet in geschil is of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, maar slechts de vraag of het Uwv in de nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Vervolgens heeft de gemachtigde van appellant onderbouwd gesteld dat zulks het geval is.
4.1. De Raad stelt voorop dat, gelet op het bij de inwerkingtreding van de Wajong op 1 januari 1998 gegeven overgangsrecht, de aanspraak van appellant op een Wajong-uitkering – in lijn met bijvoorbeeld zijn uitspraak van 31 maart 2010 (LJN BM0271) – moet worden beoordeeld volgens de ten tijde van de datum bij het bestreden besluit in geding van toepassing zijnde voorschriften van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. Mede gelet op het verhandelde ter zitting zal de Raad het bestreden besluit ook in die zin lezen.
4.2.1. De Raad stelt voorts vast dat de rechtbank bij toetsing van het bestreden besluit mede heeft betrokken een eerder moment of een eerdere periode van arbeidsongeschiktheid zoals het Uwv in het bestreden besluit heeft gedaan. In een dergelijke situatie is – in lijn met zijn uitspraak van 27 februari 2009 (LJN BH5210) – toetsing door de rechtbank van het bestreden besluit aan artikel 4:6 van de Awb naar het oordeel van de Raad rechtens niet juist.
4.2.2. Nu de rechtbank - gelet op haar overwegingen zoals weergegeven onder 2 - echter in feite een verdergaande toets heeft toegepast dan hetgeen gebruikelijk is bij een herhaalde aanvraag, ziet de Raad niettemin aanleiding om te bezien of de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten.
4.3.1. De Raad ziet in hetgeen namens appellant is aangevoerd geen aanleiding de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Uit de zich onder de gedingstukken bevindende verklaring van oogarts Baarsma van 3 februari 2009 komt naar voren dat hij appellant in april 1986 heeft gezien met een chorioretinitus van het rechteroog, dat appellant toen opgenomen is geweest en behandeld waarna het beeld tot rust is gekomen. Vervolgens heeft Baarsma appellant eerst in 1993 teruggezien met het beeld van uveïtis van het linkeroog. In gelijk zin verklaarde eveneens oogarts
P.J. Ringens op 19 mei 1994. De nieuwe oogklachten van appellant zijn derhalve eerst jaren na de datum hier in geding ontstaan. Hetzelfde geldt blijkens de verklaring van psycholoog W. Schouten van 23 december 2003 voor het ontstaan van psychische klachten, welke zijn ontstaan na verwijdering van een deel van het linkeroog in 1994, en gezien de verklaring van internist Th.L.J.M. van der Loos van 17 juni 1997 eveneens voor de gewrichtsklachten, welke volgens diens verklaring op dat moment nog niet aanwezig waren. Deze verklaringen worden ondersteund door het overzichtsjournaal van appellants huisarts, H.J. Niemantsverdriet van 24 maart 2009, waarin bij de datum 12 mei 1986 de opname in het oogziekenhuis wordt gemeld wegens toxoplasma chorioretinitus van het rechteroog en daarna eerst op de datum 1 januari 1994 weer een melding in de medische geschiedenis plaats vindt. De Raad ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat op basis van de stukken duidelijk is geworden dat er voor 1993 geen aaneengesloten periode van 52 weken is geweest van verminderde belastbaarheid.
4.3.2. Onder verwijzing naar zijn vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van
19 september 2006, LJN AY8636), merkt de Raad nog op dat appellant zijn aanvraag om een uitkering eerst op 5 januari 2009 heeft ingediend, derhalve ruim 22 jaar na de van belang zijnde datum van 15 december 1987. Niet gesteld noch gebleken is dat appellant niet in staat was deze aanvraag eerder in te dienen. Dit brengt naar het oordeel van de Raad mee dat het nadeel van de omstandigheid dat de medische situatie van appellant op en na 15 december 1987 niet meer met zekerheid is vast te stellen voor rekening en risico van appellant moet worden gebracht.
5. De aangevallen uitspraak dient dan ook, met verbetering van de door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegde overwegingen, te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2011.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) T. Dolderman.
KR