[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 februari 2008, 07/2788 (hierna: aangevallen uitspraak),
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 18 mei 2011
Namens appellante heeft mr. J.P.M. Sio, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2010. Appellante is niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.
De Raad heeft het onderzoek heropend en CIZ verzocht een nader onderzoek te (laten) verrichten.
Appellante heeft nadere stukken aan de Raad gezonden.
Bij brief van 2 augustus 2010 heeft CIZ een ongedateerde rapportage van zijn medisch adviseur aan de Raad gezonden.
Op 23 maart 2011 is de zaak opnieuw ter zitting behandeld. Voor appellante is verschenen mr. Sio. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kater.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante kampt met mobiliteitsproblemen en heeft een slecht zicht. Zij heeft een meerderjarige zoon die fulltime werkzaamheden als timmerman verricht en bij haar inwoont (hierna: de zoon). Appellante heeft op 4 juli 2006 een aanvraag ingediend om een indicatie voor huishoudelijke verzorging op grond van het bepaalde bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2. Bij besluit van 1 augustus 2006 heeft CIZ appellante geïndiceerd voor huishoudelijke verzorging in de omvang van klasse 2 (2-3,9 uur per week) en voor de periode van 1 augustus 2006 tot en met 30 januari 2007. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Appellante heeft op 2 november 2006 een aanvraag om verlenging van de indicatie voor huishoudelijke verzorging ingediend.
1.4. Bij besluit van 11 mei 2007 heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2006 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat niet is gebleken dat de zoon op medische gronden de zware en uitstelbare taken, de was- en het strijkwerk niet zou kunnen verrichten. De indicatie is verleend voor de niet uitstelbare taken zoals het klaarmaken van de middagboterham (1 uur en 15 minuten per week) en het klaarmaken van koffie en thee (1 uur en 40 minuten) wanneer de zoon naar zijn werk is. Bij het besluit van 11 mei 2007 heeft CIZ naar aanleiding van de aanvraag van 2 november 2006 voorts besloten de indicatie voor huishoudelijke verzorging te verlengen tot 28 juli 2007.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 mei 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de zoon geen zorg biedt aan appellante en dat de omvang van de indicatie voor huishoudelijke verzorging daarom moet worden verhoogd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat de geldigheidsduur van de indicatie, neergelegd in het primaire besluit van 1 augustus 2006, was verstreken ten tijde van de beslissing op bezwaar van 11 mei 2007. Appellante heeft hangende bezwaar tegen het primaire besluit om verlenging van de indicatie verzocht, naar de Raad aanneemt uitsluitend omdat de duur van de indicatie op korte termijn zou verstrijken. De gronden van het bezwaar hadden betrekking op de omvang van de indicatie waaronder in dit geval tevens de duur daarvan moet worden begrepen. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 17 december 2008, LJN BG8694, moet onder deze omstandigheden de beslissing op bezwaar, waarin ten opzichte van het primaire besluit de duur van de indicatie is verlengd, worden gezien als het resultaat van een heroverweging van het primaire besluit, ook voor zover het de verlengde periode betreft. De omstandigheid dat hangende bezwaar is verzocht om verlenging van de indicatie, doet daar niet aan af, nu dit verzoek in het onderhavige geval is aan te merken als het aanvullen van de gronden van het bezwaar. De rechtbank heeft dan ook terecht de periode van 1 augustus 2006 tot 28 juli 2007 beoordeeld.
De periode van 31 januari 2007 tot 28 juli 2007
4.2. Met ingang van 1 januari 2007 vallen de voorzieningen voor huishoudelijke verzorging niet langer onder de reikwijdte van de AWBZ, maar onder die van de op die datum in werking getreden Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
4.3. In artikel 41 van de Wmo is het overgangsregime huishoudelijke verzorging geregeld. In het derde lid van dat artikel is bepaald dat de rechten en verplichtingen die gelden op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet met betrekking tot huishoudelijke verzorging waarvoor op grond van de AWBZ een indicatiebesluit is afgegeven voor inwerkingtreding van deze wet blijven gelden gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van de wet. Ingevolge artikel 41, vierde lid, van de Wmo is vanaf 1 januari 2007 het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene woont bevoegd een beslissing te nemen op aanvragen om huishoudelijke verzorging.
4.4. De Raad stelt vast dat de geldigheidsduur van de op grond van de AWBZ afgegeven indicatie voor huishoudelijke verzorging, neergelegd in het primaire besluit van 1 augustus 2006, liep tot en met 30 januari 2007. Ingevolge artikel 41, derde lid, van de Wmo blijft deze indicatie tot en met 30 januari 2007 gelden, ondanks de inwerkingtreding van de Wmo per 1 januari 2007. Deze bepaling staat eraan in de weg dat CIZ na inwerkingtreding van de Wmo in een geval als hier aan de orde gebruik maakt van zijn bevoegdheid om bij besluit op bezwaar de indicatie voor huishoudelijke verzorging tot 28 juli 2007 te verlengen uitsluitend omdat ten tijde van het nemen van dat besluit de geldigheidsduur van de afgegeven indicatie is verstreken. Ook de strekking van het bepaalde in artikel 41, vierde lid, van de Wmo verzet zich hiertegen. Het voorgaande betekent dat het besluit van 11 mei 2007 voor zover daarbij een indicatie voor huishoudelijke verzorging over de periode van 31 januari 2007 tot 28 juli 2007 is gegeven, niet in stand kan blijven.
De periode van 1 augustus 2006 tot 31 januari 2007
4.5. Op verzoek van de Raad heeft CIZ door medisch adviseur F.C. Bakker een nader onderzoek laten verrichten naar de feitelijke mogelijkheden van de zoon van appellante om ten tijde in geding een bijdrage te (kunnen) leveren aan de gebruikelijke zorg. De medisch adviseur komt in het in rubriek I genoemde ongedateerde rapport tot de conclusie dat de zoon van 1 augustus 2006 tot 1 januari 2007 psychisch overbelast was en daarom niet in staat om in het kader van de gebruikelijke zorg huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Naar aanleiding daarvan heeft CIZ in zijn brief van
2 augustus 2010 het standpunt ingenomen dat op grond van het protocol Gebruikelijke Zorg in eerste instantie voor korte duur een indicatie kan worden afgegeven om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Volgens CIZ kan tijdelijk een indicatie worden afgegeven voor de lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden in een omvang van 4 uur en 30 minuten per week. Gemachtigde van CIZ heeft ter zitting van de Raad desgevraagd verklaard dat over de periode van 1 augustus 2006 tot 31 januari 2007 een indicatie kan worden afgegeven van 4 uur en 30 minuten per week voor licht en zwaar huishoudelijk werk en dat daarnaast de indicatie van 2 uur en 55 minuten per week voor het klaarmaken van de middagboterham en van koffie en thee wanneer de zoon naar zijn werk is, blijft gelden. Gelet op het nadere standpunt van CIZ over de omvang van de indicatie voor huishoudelijke verzorging komt het besluit van 11 mei 2007, ook voor zover daarbij een indicatie voor huishoudelijke verzorging over de periode van 1 augustus 2006 tot 31 januari 2007 is gegeven, voor vernietiging in aanmerking.
4.6. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 11 mei 2007 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Gelet op hetgeen onder 4.5 is overwogen ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het besluit van 1 augustus 2006 wordt herroepen en appellante wordt geïndiceerd voor huishoudelijke verzorging in een omvang van 7 uur en 25 minuten per week over de periode van 1 augustus 2006 tot 31 januari 2007. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat gemachtigde van appellante ter zitting van de Raad desgevraagd heeft verklaard zich wat de omvang van de indicatie betreft te kunnen vinden in het nadere standpunt van CIZ.
5. De Raad ziet aanleiding CIZ te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in bezwaar, € 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 11 mei 2007;
Herroept het besluit van 1 augustus 2006;
Bepaalt dat appellante wordt geïndiceerd voor huishoudelijke verzorging in een omvang van 7 uur en 25 minuten per week over de periode van 1 augustus 2006 tot 31 januari 2007;
Veroordeelt CIZ in de kosten van appellante: in bezwaar tot een bedrag van € 644,-- en in beroep tot een bedrag van € 644,--, te betalen aan appellante en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat CIZ aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.