[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2009, 09/2946 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 mei 2011
Namens appellant heeft mr. H. Martens, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Daarbij is tevens ingebracht een brief van de behandelend psycholoog S. Pameijer van 14 januari 2010.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapportage van bezwaarverzekeringsarts J. van der Stoep van 15 maart 2010 overgelegd.
Op verzoek van appellant heeft het Uwv bij brief van 12 april 2011 een in het kader van een nieuwe ziekmelding opgestelde rapportage van verzekeringsarts R. Gart van 21 januari 2011 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Martens. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 15 juni 2009 – waarbij het Uwv, beslissend op bezwaar, heeft gehandhaafd zijn besluit dat voor appellant per 8 april 2009 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan – ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen reden heeft gegeven het medisch oordeel voor onjuist te houden en dat niet is gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies appellants mogelijkheden overschrijdt.
2. In hoger beroep heeft appellant gronden aangevoerd die ook reeds in beroep naar voren zijn gebracht.
3.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank deze in beroep aangevoerde gronden afdoende besproken en heeft zij op juiste wijze gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank. De Raad voegt daaraan nog het volgende toe.
3.2. De in hoger beroep overgelegde medische gegevens bevatten naar het oordeel van de Raad geen aanwijzingen op grond waarvan alsnog aan de conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet worden getwijfeld. Zo blijkt uit de brief van psycholoog Pameijer niet dat appellant ernstiger beperkt is dan waarvan het Uwv blijkens de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 mei 2009 is uitgegaan. De Raad kan zich vinden in de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Van der Stoep, genoemd in rubriek I. De rapportage van verzekeringsarts Gart, waarin om zorgvuldigheidsredenen is geconcludeerd tot volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, is voorts van ruim 1,5 jaar na de datum hier in geding. Voor zover appellant meent dat deze rapportage van invloed is op de onderhavige beoordeling vermag de Raad dat niet in te zien en is dat door appellant ook niet aannemelijk gemaakt.
3.3. Uit het voorgaande volgt dat de Raad geen aanleiding ziet tot het inschakelen van een onafhankelijk medisch deskundige.
3.4. Gelet op hiervoor overwogene treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2011.