ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6465

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5143 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin haar aanvraag voor een Wajong-uitkering werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 mei 2011 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellante had eerder, op 12 mei 2005, een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden van arbeidsongeschiktheid. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante de bezwaartermijn had overschreden. Appellante heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Op 13 juli 2009 diende appellante een herhaalde aanvraag in voor een Wajong-uitkering. De rechtbank oordeelde dat deze aanvraag moest worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank beperkte zich tot de vraag of er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding konden geven tot een andere beslissing. De rechtbank concludeerde dat de door appellante aangevoerde nieuwe informatie niet als zodanig kon worden aangemerkt, omdat deze niet betrekking had op de datum van 6 december 1999, de relevante datum voor de aanvraag.

In hoger beroep heeft appellante de eerder aangevoerde gronden herhaald, waarbij zij benadrukte dat haar klachten voortvloeien uit een langdurige medische geschiedenis, waaronder epilepsie en psychische problemen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De Raad oordeelde dat de eerdere afwijzing van de aanvraag door het Uwv in stand bleef, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

10/5143 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 29 juli 2010, 10/175 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Schlepers, advocaat te Hoogezand, hoger beroep ingesteld en vervolgens het beroepschrift aangevuld met nadere gronden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Schlepers. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. D.R. Abdoelhak.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 12 mei 2005 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 6 december 1999 een Wajong-uitkering toe te kennen, aangezien zij onder meer niet had voldaan aan de voorwaarde dat zij vanaf 6 december 1998 gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. Bij besluit van 30 november 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 mei 2005 niet-ontvankelijk verklaard in verband met overschrijding van de bezwaartermijn, welke niet verschoonbaar was gebleken. Appellante heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 30 november 2005.
1.2. Namens appellante is op 13 juli 2009 opnieuw een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek ingesteld om vast te kunnen stellen of appellante in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
1 september 2009 geweigerd de gevraagde uitkering aan appellante toe te kennen, aangezien zij niet voldeed aan de voorwaarden om als jonggehandicapte in de zin van de Wajong te worden beschouwd. Met een wijziging van de motivering heeft het Uwv bij besluit op bezwaar van 15 januari 2010 de weigering tot toekenning van een
Wajong-uitkering aan appellante gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 januari 2010 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is met de aanvraag van 13 juli 2009 sprake van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat de rechtbank zich dient te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Alhoewel appellante met haar nieuwe aanvraag informatie heeft verstrekt die ten tijde van het besluit van 12 mei 2005 niet bekend was, kan deze informatie naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die van zodanige aard zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding kunnen geven. De rechtbank merkt daarbij op dat uit hetgeen appellante heeft aangevoerd en uit hetgeen zij aan stukken heeft overgelegd niet blijkt dat de verstrekte informatie ook betrekking heeft op de datum hier in geding, te weten 6 december 1999.
3. In hoger beroep zijn namens appellante de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden in essentie herhaald. Nogmaals wordt erop gewezen dat de klachten van appellante een direct gevolg zijn van het feit dat appellante sinds haar zevende levensjaar lijdt aan epilepsie en als gevolg daarvan zeer waarschijnlijk een hersenbeschadiging heeft opgelopen. Voorts heeft zij aangegeven dat haar psychische klachten sinds 2005 zodanig zijn toegenomen dat zij inmiddels onder behandeling van een psycholoog is gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tegen het besluit van 30 november 2005, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 12 mei 2005 niet-ontvankelijk is verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding, heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend. Daarmee is in rechte komen vast te staan dat appellante niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Wet Wajong.
4.2. Naar het oordeel van de Raad moet de aanvraag van 13 juli 2009 worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag, als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, nu ook deze aanvraag, net als de aanvraag van 5 januari 2005, ziet op toekenning van een Wajong-uitkering.
4.3. Ingevolge vaste jurisprudentie van deze Raad (zie bijvoorbeeld LJN BD1880) is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in zodanig geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot het antwoord op de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb alsmede de overwegingen waarop dit oordeel berust. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) D.E.P.M. Bary.
IvR