[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 juli 2010, 08/4864 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 mei 2011
Namens appellant heeft mr. A.W. van Duijnhoven, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, kantoor ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld. Bij aanvullend beroepschrift van 2 september 2010 zijn de nadere gronden van het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
1. De Raad neemt als vaststaand aan de feiten en omstandigheden die als zodanig zijn vermeld in de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als Radio Frequency ontwerper. Op 27 februari 2006 is hij uitgevallen met hartritmestoornissen en spanningsklachten. Nadien was ook sprake van duizeligheid, een slechter gehoor en tinnitus. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde wachttijd is hij op 22 februari 2008 onderzocht door de verzekeringsarts R.M.D. van der Reis. Deze verzekeringsarts stelde bij zijn onderzoek van één uur geen verslapping van aandacht en concentratie vast. De bij zijn onderzoek vastgestelde beperkingen heeft de verzekeringsarts weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 maart 2008. Op basis daarvan achtte de arbeidsdeskundige appellant geschikt voor zijn eigen werk. Bij besluit van 15 april 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 25 februari 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA.
2. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts S. Gommers appellant op de hoorzitting geobserveerd en daarbij geen cognitieve functiestoornissen waargenomen. Voorts heeft Gommers een lichamelijk onderzoek verricht. In het rapport van 10 september 2008 onderschreef hij het onderzoek van de verzekeringsarts en de FML. Bij besluit van 17 september 2008 heeft het Uwv vervolgens het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 15 april 2008 ongegrond verklaard.
3.1. Gommers heeft in de beroepsprocedure in zijn rapport van 13 juli 2009 uiteengezet dat en om welke reden(en) de informatie van verzekeringsarts H.M.Th. Offermans van 17 november 2008 onvoldoende aanwijzingen geeft voor aanwezigheid van cognitieve functiestoornissen. De in het dossier aanwezige medische informatie van de KNO-arts heeft Gommers in zijn rapport van 16 september 2009 geen aanleiding gegeven om te veronderstellen dat meer medische beperkingen aangenomen moeten worden. Op basis van de in beroep door appellant ingebrachte stukken betreffende de mogelijke relatie tussen onder andere hartoperaties en neuroncognitieve functiestoornissen heeft de bezwaarverzekeringsarts evenwel gemeend dat uit zorgvuldigheidsoogpunt aanvullend neuropsychologisch onderzoek wenselijk was.
3.2. In het kader van het gestelde aan het slot van 3.1 is op verzoek van Gommers een expertise verricht door klinisch neuropsycholoog dr. R.W.H.M. Ponds. Zowel de rechtbank als appellant hebben hiermee ingestemd. Ponds heeft zijn bevindingen opgetekend in het rapport van 4 februari 2010. Appellant heeft destijds kennis genomen van het rapport en aangegeven het oneens te zijn met de conclusies. Ponds heeft geen uitspraken kunnen doen over het cognitieve en emotionele functioneren van appellant gezien het feit dat deze zich naar het oordeel van Ponds onvoldoende heeft ingezet. Dit heeft, aldus Ponds, geleid tot onwaarschijnlijk lage testresultaten. Daarnaast was er volgens Ponds sprake van een sterk negatieve verwachting bij appellant om nog te kunnen presteren in welke situatie dan ook met naar alle waarschijnlijkheid een negatief effect op de inzet van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van
17 februari 2010 daarop instemmend gereageerd en in het onderzoek van Ponds een bevestiging gezien van de juistheid van de vastgestelde FML.
4.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant gericht tegen het besluit van 17 september 2008 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
4.2. De rechtbank heeft op basis van de conclusies van Ponds, zoals weergegeven in 3.2 en aangehaald in de aangevallen uitspraak de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Voorts achtte de rechtbank de geschiktheid van appellant voor de maatgevende voldoende onderbouwd.
5. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het, hangende het beroep op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts, door de neuropsycholoog Ponds verrichte onderzoek, niet zorgvuldig is verlopen en dat zijn waarnemingen niet objectief zijn. Tevens is volgens appellant de conclusie van deze deskundige niet afdoende medisch onderbouwd voor het beantwoorden van de vraag welke arbeidsmogelijkheden appellant heeft. Ook wordt betoogd dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het rapport van de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts Offermans van 17 november 2008. Ten slotte meent appellant dat de rechtbank ten onrechte geen medisch deskundige heeft benoemend.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Evenals de rechtbank heeft de Raad in de beschikbare medische gedingstukken, waaronder het rapport van Ponds, geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant op de datum in geding onzorgvuldig dan wel onjuist heeft vastgesteld en heeft ook de Raad geen redenen te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad heeft in de beschikbare medische gegevens ook geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het onderzoek van Ponds niet zorgvuldig en objectief is geweest. De Raad wijst er in dit verband op dat appellant niet dan wel onvoldoende heeft weerlegd dat naar het oordeel van Ponds deels sprake is geweest van onderpresteren.
6.2. Met betrekking tot de informatie van Offermans oordeelt de bezwaarverzekeringsarts dat deze geen nieuwe medische gegevens oplevert en slechts bekende anamestische gegevens en claimklachten meldt. De door hem voorgestelde beperking ten aanzien van concentratie vindt naar het oordeel van de Raad geen bevestiging in het onderzoek van Ponds.
6.3. Nu de Raad, als al overwogen in 6.1, geen twijfel heeft over de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, ziet hij geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige als waarom door appellant is verzocht.
6.4. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 10 maart 2008, is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat appellant in staat moet worden geacht tot het volledig verrichten van zijn eigen werkzaamheden.
6.5. De overwegingen 6.1 tot en met 6.4 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2011.