ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3353 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv heeft bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 mei 2011 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. drs. A. Boumanjal, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om haar uitkering per 11 mei 2008 in te trekken, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij de medische en arbeidskundige grondslagen van het Uwv heeft onderschreven.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar ziekte, de ziekte van Bechterew, niet serieus is genomen en dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Ze betwist ook dat de arbeidsdeskundige voldoende overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts over de geschiktheid van de functies die aan haar zijn voorgehouden. De Raad heeft echter geen aanleiding gezien om de medische grondslag van het bestreden besluit te betwijfelen. De verzekeringsarts heeft rekening gehouden met appellantes medische situatie bij het opstellen van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).

De Raad heeft vastgesteld dat de rapportages van de (bezwaar)arbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk maken dat de belasting in de als geschikt geachte functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De Raad heeft ook geoordeeld dat de indeling in opleidingsniveau slechts een globaal selectiecriterium is en dat de beoordeling van de geschiktheid van functies altijd een individuele beoordeling vereist. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/3353 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 april 2010, 08/3044 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 15 maart 2011 zijn namens appellante nadere stukken ingezonden. Namens het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy hierop een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Boumanjal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 11 maart 2008 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 11 mei 2008 ingetrokken op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per die datum minder dan 15% bedraagt.
1.2. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 september 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante, gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - kort gezegd - de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geen aanleiding gezien om het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen in twijfel te trekken. Ook met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank zich kunnen verenigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige uitvoerig en toereikend heeft gemotiveerd dat de geduide functies de belastbaarheid en bekwaamheden van appellante niet overschrijden.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar ziekte, de ziekte van Bechterew, niet serieus is genomen door het Uwv. Appellante voert dan ook aan dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Voorts heeft appellante aangevoerd dat de arbeidsdeskundige geen overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts wat betreft de functie van inpakker (sbc-code 111190) en slechts minimaal wat betreft de overige twee geduide functies. Ten slotte stelt appellante dat het Uwv ten onrechte functies met een opleidingsniveau 2 aan de schatting ten grondslag heeft gelegd, terwijl op haar opleidingsniveau 1 van toepassing is.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Ook de Raad ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft, zo komt naar voren uit zijn rapport van 19 februari 2008, met de ziekte van Bechterew, knie-, rugklachten en ijzergebreksanemie rekening gehouden bij het opstellen van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Appellant is beperkt geacht in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 18 augustus 2008 op grond van zijn onderzoeksbevindingen de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid onderschreven. Ook in hoger beroep is niet kunnen blijken van objectief-medische gegevens die steun verlenen aan de stelling van appellante dat de FML onvoldoende recht doet aan haar medische beperkingen op de datum in geding. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen het rapport van bezwaarverzekeringsarts Hovy van 22 maart 2011. De Raad merkt in dit verband tot slot nog op dat een eventuele verslechtering van appellantes gezondheidssituatie na de datum in geding voor de onderhavige beoordeling buiten beschouwing dient te worden gelaten.
4.3.1. De vraag of de aan appellante voorgehouden functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn te achten, beantwoordt de Raad bevestigend. De rapportages van de (bezwaar)arbeidsdeskundige van 10 maart 2008, 18 augustus 2008, 21 oktober 2009 en 16 december 2009 maken voldoende inzichtelijk dat de belasting in de als geschikt gehandhaafde functies de belastbaarheid van appellante niet overtreft. Anders dan appellante blijkbaar veronderstelt, is voor het verkrijgen van die inzichtelijkheid niet steeds overleg tussen (bezwaar)arbeidsdeskundige en (bezwaar)verzekeringsarts vereist. Of dergelijk overleg is vereist, is afhankelijk van de concrete omstandigheden. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 10 maart 2008 komt naar voren dat bedoeld overleg wel heeft plaatsgevonden.
4.3.2. Met betrekking tot de hoger beroepsgrond van appellante over het opleidingsniveau overweegt de Raad als volgt. Het Uwv heeft in een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 21 oktober 2009 erop gewezen dat de indeling in opleidingsniveau slechts wordt gebruikt als een min of meer globaal selectiecriterium bij de voorselectie van functies uit het Claimbeoordeling en borgingssysteem (CBBS), zodat wordt voorkomen dat het CBBS functies presenteert die evident te hoog gegrepen zijn qua opleidingseisen. Voorts is opgemerkt dat de beoordeling of een betrokkene voldoet aan de opleidingseisen altijd een individuele beoordeling door de arbeidsdeskundige vergt. Een dergelijke beoordeling geschiedt op basis van de benodigde bekwaamheden voor die functie(s) en niet op basis van het in het CBBS aangegeven opleidingsniveau.
4.3.3. De Raad stelt vast dat appellante heeft aangegeven dat zij lager onderwijs in Marokko heeft gevolgd en wel tot groep 6. Daarnaast heeft ze een taaltraining Nederlands gevolgd.
De Raad is met het Uwv van oordeel dat appellante, gelet op de door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn hiervoor genoemd rapport van 21 oktober 2009 gegeven (nadere) toelichting en mede gelet op haar jarenlange ervaring in de maatmanfunctie een voldoende niveau heeft om de uiteindelijk aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies te kunnen vervullen.
4.4. Uit de overwegingen 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) N.S.A. El Hana.
KR