[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 april 2010, 09/4012 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2011
Namens appellante heeft mr. K. Houtsma, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 november 2010 zijn namens appellante medische stukken ingediend en bij schrijven van 29 november 2010 is hierop namens het Uwv een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2011. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
1.1. Bij besluit van 5 februari 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 20 maart 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.2. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 4 augustus 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellante, gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Het Uwv heeft, naar het oordeel van de rechtbank, op goede gronden geoordeeld dat er geen urenbeperking aangenomen dient te worden. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen medisch objectiveerbare gronden aanwezig voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan die welke tot uitdrukking zijn gebracht in de voor appellante opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 mei 2009.
2.3. Ook met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank zich kunnen verenigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportages van 8 juni 2009 en 14 januari 2010 voldoende heeft gemotiveerd dat de door hem geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante verwezen naar de in bezwaar overgelegde medische informatie. Ook had een urenbeperking aangenomen moeten worden. Appellante verzoekt tevens om een deskundige te benoemen.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In het hoger beroep van appellante heeft de Raad geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad ziet in hetgeen namens appellante is aangevoerd geen grond voor haar opvatting dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Door de bezwaarverzekeringsarts J.T.J.A. Klijn is in het rapport van 10 mei 2009 overtuigend gemotiveerd dat appellante beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden, zodat volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden niet aan de orde is.
4.3. Ook ziet de Raad geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft met aangezichtspijn, vermoeidheidsklachten, een verminderde flexibiliteit, conditionele klachten, rugklachten en medicatie rekening gehouden bij het opstellen van de FML. Appellante is beperkt geacht met betrekking tot de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Bezwaarverzekeringsarts Klijn heeft vervolgens op grond van zijn eigen onderzoeksbevindingen en de verkregen medische informatie van 24 april 2009 van neuropsychiater K. van der Auwera van GGZ Regio Breda aanleiding gezien om de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid te herzien en appellante meer beperkt te achten in verband met de allergie die appellante heeft voor huisstofmijt en vlees en vis. Klijn heeft de FML aangepast en appellante ook beperkt geacht in de rubriek aanpassing aan fysieke omgevingseisen op aspect 3.4 huidcontact, aspect 3.6 stof, rook, gassen en dampen en aspect 3.9 overige beperkingen van de fysieke aanpassingsmogelijkheden. De Raad is niet gebleken dat Klijn aldus met de klachten van appellante en de in de bezwaarprocedure ter beschikking gekomen medische informatie op onjuiste wijze rekening heeft gehouden. Met name komt uit de beschikbare informatie niet naar voren dat sprake is van ernstiger beperkingen dan door het Uwv is aangenomen. Tevens ziet de Raad in de thans voorliggende medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte geen urenbeperking in de FML heeft opgenomen. Klijn heeft in zijn rapportage van 10 mei 2009 aangegeven dat in het dagelijks functioneren van appellante voldoende niveau te bespeuren is om te stellen dat appellante ook fulltime kan werken. In hoger beroep heeft appellante geen (nadere) medische gegevens overgelegd die in een andere richting wijzen. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet voor benoeming van een deskundige voor het instellen van een onderzoek voor de datum in geding.
4.4. Uitgaande aldus van de juistheid van de door Klijn aangepaste FML heeft de Raad ook geen aanknopingspunten de door bezwaararbeidsdeskundige W.A.M.H. Heijmans uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante medisch niet geschikt te achten.
4.5. De overwegingen 4.2 tot en met 4.4 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2011.