ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5630

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3207 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 14 april 2010 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 5 februari 2009, waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 20 maart 2009 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou bedragen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv niet te geringe medische beperkingen hadden vastgesteld en dat er geen noodzaak was voor een urenbeperking. De rechtbank vond dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft het hoger beroep behandeld op 8 april 2011, waarbij appellante niet aanwezig was, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.W.L. Clemens. De Raad heeft de medische informatie die appellante had overgelegd, beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was om de medische grondslag van het bestreden besluit te betwisten. De bezwaarverzekeringsarts had overtuigend gemotiveerd dat appellante beschikte over duurzaam benutbare mogelijkheden, waardoor volledige arbeidsongeschiktheid niet aan de orde was.

De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid en dat de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten van een andere partij.

Uitspraak

10/3207 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 april 2010, 09/4012 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Houtsma, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 november 2010 zijn namens appellante medische stukken ingediend en bij schrijven van 29 november 2010 is hierop namens het Uwv een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2011. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 5 februari 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 20 maart 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.2. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 4 augustus 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellante, gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Het Uwv heeft, naar het oordeel van de rechtbank, op goede gronden geoordeeld dat er geen urenbeperking aangenomen dient te worden. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen medisch objectiveerbare gronden aanwezig voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan die welke tot uitdrukking zijn gebracht in de voor appellante opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 mei 2009.
2.3. Ook met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank zich kunnen verenigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportages van 8 juni 2009 en 14 januari 2010 voldoende heeft gemotiveerd dat de door hem geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante verwezen naar de in bezwaar overgelegde medische informatie. Ook had een urenbeperking aangenomen moeten worden. Appellante verzoekt tevens om een deskundige te benoemen.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In het hoger beroep van appellante heeft de Raad geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad ziet in hetgeen namens appellante is aangevoerd geen grond voor haar opvatting dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Door de bezwaarverzekeringsarts J.T.J.A. Klijn is in het rapport van 10 mei 2009 overtuigend gemotiveerd dat appellante beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden, zodat volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden niet aan de orde is.
4.3. Ook ziet de Raad geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft met aangezichtspijn, vermoeidheidsklachten, een verminderde flexibiliteit, conditionele klachten, rugklachten en medicatie rekening gehouden bij het opstellen van de FML. Appellante is beperkt geacht met betrekking tot de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Bezwaarverzekeringsarts Klijn heeft vervolgens op grond van zijn eigen onderzoeksbevindingen en de verkregen medische informatie van 24 april 2009 van neuropsychiater K. van der Auwera van GGZ Regio Breda aanleiding gezien om de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid te herzien en appellante meer beperkt te achten in verband met de allergie die appellante heeft voor huisstofmijt en vlees en vis. Klijn heeft de FML aangepast en appellante ook beperkt geacht in de rubriek aanpassing aan fysieke omgevingseisen op aspect 3.4 huidcontact, aspect 3.6 stof, rook, gassen en dampen en aspect 3.9 overige beperkingen van de fysieke aanpassingsmogelijkheden. De Raad is niet gebleken dat Klijn aldus met de klachten van appellante en de in de bezwaarprocedure ter beschikking gekomen medische informatie op onjuiste wijze rekening heeft gehouden. Met name komt uit de beschikbare informatie niet naar voren dat sprake is van ernstiger beperkingen dan door het Uwv is aangenomen. Tevens ziet de Raad in de thans voorliggende medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte geen urenbeperking in de FML heeft opgenomen. Klijn heeft in zijn rapportage van 10 mei 2009 aangegeven dat in het dagelijks functioneren van appellante voldoende niveau te bespeuren is om te stellen dat appellante ook fulltime kan werken. In hoger beroep heeft appellante geen (nadere) medische gegevens overgelegd die in een andere richting wijzen. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet voor benoeming van een deskundige voor het instellen van een onderzoek voor de datum in geding.
4.4. Uitgaande aldus van de juistheid van de door Klijn aangepaste FML heeft de Raad ook geen aanknopingspunten de door bezwaararbeidsdeskundige W.A.M.H. Heijmans uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante medisch niet geschikt te achten.
4.5. De overwegingen 4.2 tot en met 4.4 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) N.S.A. El Hana.
IvR