ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3796 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering aan de orde is. Appellant, die sinds 1995 een WAO-uitkering ontvangt vanwege rugklachten, heeft in 2011 hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv dat zijn uitkering per 25 november 2008 had herzien. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 mei 2011 uitspraak gedaan.

De zaak begon met een herbeoordeling door de verzekeringsarts R. Bieze, die concludeerde dat appellant beperkingen had door rugklachten, maar dat hij in staat was om rugsparend werk te verrichten. De arbeidsdeskundige M. van Tuijl berekende het verlies aan verdienvermogen op 40,9%. Later, in 2008, vond een eenmalige herbeoordeling plaats door arts T.Th. Stout, die de eerder vastgestelde beperkingen handhaafde. Het Uwv herzag de WAO-uitkering van appellant naar de klasse van 35 tot 45%.

Appellant maakte bezwaar tegen deze herziening, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, waarbij werd geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de eerdere beoordelingen te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, waarbij werd vastgesteld dat de medische en arbeidskundige grondslagen voldoende waren onderbouwd.

Uitspraak

10/3796 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 juni 2010, 09/948 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Bakker, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij was gevoegd een rapport van bezwaarverzekeringsarts A. Deitz van
13 juli 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2011. Appellant is verschenen en bijgestaan door mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Nadat appellant op 1 maart 1994 zijn werkzaamheden als machinaal bankwerker wegens rugklachten heeft moeten staken, is hij met ingang van 28 februari 1995 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij beoordelingen in 1996 en 2000 is deze mate van arbeidsongeschiktheid - op arbeidskundige gronden - ongewijzigd gebleven.
1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft de verzekeringsarts R. Bieze dossierstudie verricht en appellant onderzocht tijdens een spreekuurcontact. In zijn rapport van 24 april 2007 heeft Bieze geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een milde bekkenscheefstand bij status na twee HNP-operaties. Als gevolg van met name persisterende myogene rugklachten zijn er duidelijke beperkingen aan te geven wat betreft het gebruik van de rug. Appellant zal aangewezen zijn en blijven op rugsparend werk. Daarnaast bestaat voor een urenbeperking geen medische noodzaak. De belastbaarheid van appellant is weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 april 2007. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige M. van Tuijl in een rapport van 22 augustus 2007 na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op 40,9%. Tot een besluit tot herziening van de WAO-uitkering van appellant is het echter niet gekomen.
1.3. Vervolgens heeft - in het kader van een eenmalige herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit - de arts T.Th. Stout de dossiergegevens bestudeerd en appellant op 26 maart 2008 op zijn spreekuur ontvangen. Uit het rapport van dezelfde datum komt naar voren dat Stout van een lichamelijk onderzoek heeft afgezien, omdat een dergelijk onderzoek minder dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden en appellant heeft aangegeven dat de klachten en beperkingen sindsdien onveranderd zijn. Het onderzoek van de psyche van appellant leverde behoudens enige agitatie geen bijzonderheden op. Hoewel Stout van mening was dat de beperkingen ten aanzien van dynamisch handelen en statisch functioneren in de FML van 24 april 2007 behoorlijk zwaar waren aangezet, handhaafde hij deze wel, gezien de ongewijzigde medische toestand van appellant. De aldus door Stout vastgestelde belastbaarheid van appellant is weergegeven in de FML van 26 maart 2008. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige B. Ekkelenkamp in een rapport van 13 mei 2008 na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op 37,8%. Bij besluit van 24 september 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 25 november 2008 herzien en vastgesteld in de klasse van 35 tot 45%.
1.4. Namens appellant is tegen het besluit van 24 september 2008 bezwaar gemaakt.
2. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts Deitz dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en aansluitend bij appellant een medisch onderzicht verricht. Na weging van de beschikbare medische gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 11 december 2008 geconcludeerd dat de FML van 26 maart 2008 kan worden gehandhaafd, zij het met toevoeging van een beperking ten aanzien van trillingsbelasting. Deze beperking was wel in de FML van 24 april 2007 opgenomen, maar niet meer in die van 26 maart 2008, hetgeen inconsistent werd bevonden. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige W.W.M. Strijbos - op basis van de door Deitz vastgestelde FML van
11 december 2008 - de eerder geselecteerde functies nader bezien. In zijn rapport van 9 maart 2009 heeft Strijbos het verlies aan verdienvermogen van appellant berekend op 40,22%. Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 24 september 2008 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 10 maart 2009 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank uitvoerig overwogen dat op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat. Met betrekking tot de in beroep namens appellant overgelegde informatie van de orthopedisch chirurg H.J. Noten van 15 mei 2009 heeft de rechtbank geoordeeld dat zij ook daarin, gelet op het rapport van bezwaarverzekeringsarts Deitz van 23 november 2009, geen aanleiding ziet de in de FML van
11 december 2008 neergelegde beperkingen voor onjuist te houden.
De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de bij het bestreden besluit als voor appellant passende arbeidsmogelijkheden betrokken functies en met de daarop gebaseerde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 35 tot 45%.
4.1. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. Meer in het bijzonder is betoogd dat appellant gedurende de werkdag slechts een kwartier aangesloten kan zitten, zoals ook in het FIS-formulier van 10 januari 1996 is vastgesteld. Nu in de medische situatie van appellant in al die jaren geen wijziging is opgetreden, is er geen rechtvaardiging voor deze vergaande wijziging van de FML. Bovendien is ten onrechte in de FML van
11 december 2008 vervallen de in 1996 opgenomen beperking dat zitten, staan en lopen afgewisseld moeten worden. Ten slotte is verzocht om benoeming van een medisch deskundige.
4.2. Bezwaarverzekeringsarts Deitz heeft in zijn rapport van 13 juli 2010, in aanvulling op zijn rapport van 23 november 2009, vastgesteld dat in de FML van 11 december 2008 reeds beperkingen zijn opgenomen op de aspecten lopen, lopen tijdens het werk, zitten, zitten tijdens het werk, staan en staan tijdens het werk. Binnen deze grenzen is er voldoende afwisseling en is het niet noodzakelijk om appellant apart beperkt te achten op aspect 5.9 (afwisseling van houding).
4.3. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad is van oordeel dat het verrichte medisch onderzoek zorgvuldig is te achten. Evenals de rechtbank ziet ook de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Voorts is de Raad van oordeel dat in de rapporten van 26 maart 2008, 11 december 2008, 16 april 2009, 23 november 2009 en
13 juli 2010 door het Uwv voldoende is gemotiveerd waarom bij deze beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant niet de eerder in het FIS-formulier van 10 januari 1996 ten aanzien van de aspecten “zitten” en “afwisseling van houding” aangenomen beperkingen zijn “overgenomen”. De Raad merkt tevens op dat de discrepantie tussen de FML’en van 24 april 2007 en 26 maart 2008 in bezwaar is hersteld door bezwaarverzekeringsarts Deitz (zie de FML van
11 december 2008). Voor benoeming van een deskundige ziet de Raad dan ook geen aanleiding.
4.4. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 11 december 2008, de geschiktheid van appellant voor de hem voorgehouden functies voldoende is toegelicht.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) N.S.A. El Hana.
TM