ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5595
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die per 16 maart 2009 is ingetrokken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats omdat appellant op dat moment minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Almelo bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 27 oktober 2010, waartegen appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 8 april 2011 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. T van der Weert. Appellant voerde aan dat de rechtbank onvoldoende aandacht had besteed aan zijn pijn- en vermoeidheidsklachten en dat de medische beoordeling niet volledig was. De rechtbank had echter vastgesteld dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) correct was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om de medische beoordeling van het Uwv in twijfel te trekken. De Raad concludeerde dat de medische gegevens in het dossier niet bevestigden dat de beperkingen van appellant ernstiger waren dan in de FML waren opgenomen. Ook het beroep van appellant op de Maoc-richtlijn werd verworpen, omdat niet voldaan was aan de vereisten voor een uitzonderingsgeval. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht was.
De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in aanwezigheid van griffier N.S.A. El Hana, en werd openbaar uitgesproken op 20 mei 2011. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.