ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5595

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6131 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die per 16 maart 2009 is ingetrokken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats omdat appellant op dat moment minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Almelo bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 27 oktober 2010, waartegen appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 8 april 2011 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. T van der Weert. Appellant voerde aan dat de rechtbank onvoldoende aandacht had besteed aan zijn pijn- en vermoeidheidsklachten en dat de medische beoordeling niet volledig was. De rechtbank had echter vastgesteld dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) correct was vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om de medische beoordeling van het Uwv in twijfel te trekken. De Raad concludeerde dat de medische gegevens in het dossier niet bevestigden dat de beperkingen van appellant ernstiger waren dan in de FML waren opgenomen. Ook het beroep van appellant op de Maoc-richtlijn werd verworpen, omdat niet voldaan was aan de vereisten voor een uitzonderingsgeval. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht was.

De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in aanwezigheid van griffier N.S.A. El Hana, en werd openbaar uitgesproken op 20 mei 2011. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6131 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 oktober 2010, 09/579 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 22 maart 2011 heeft G. Grote Beverborg, adviseur bij ANGO Oldenzaal & Omstreken zich als gemachtigde van appellant gesteld. Tevens heeft hij bij hiervoor vermeld schrijven medische informatie ingediend, afkomstig van appellants huisarts van 30 november 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2011. Appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. T van der Weert.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 15 januari 2009 heeft het Uwv de aan appellant verstrekte WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%, per 16 maart 2009 ingetrokken omdat appellant per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is geacht in de zin van de WAO.
2. Bij beslissing op bezwaar van 25 mei 2009 is het bezwaar tegen het besluit van 15 januari 2009 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 25 mei 2009 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding ziet om te oordelen dat het Uwv is uitgegaan van een onjuist vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Het onderzoek door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts is zorgvuldig geweest. Uit de rapportage van de verzekeringsarts blijkt dat aandacht is besteed aan alle door appellant aangegeven klachten en er acht is geslagen op de informatie van de behandelende artsen. De bezwaarverzekeringsarts is bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft ook uitgebreid gerapporteerd. Voor het benoemen van een onafhankelijke medische deskundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. Met betrekking tot het arbeidskundige deel van de schatting heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige voldoende duidelijk gemotiveerd heeft dat geen sprake is van functies die in strijd zijn met de belastbaarheid van appellant.
4.1 Appellant heeft zich niet met de uitspraak van de rechtbank kunnen verenigen en heeft in hoger beroep aangevoerd dat het verhandelde ter zitting van de rechtbank zich toespitste op objectief vastgestelde medische beperkingen en dat volledig voorbij werd gegaan aan de pijn en vermoeidheidsklachten die hij ervaart. In de Richtlijn medisch arbeidsongeschiktheids criterium (hierna: Maoc-richtlijn) staat expliciet vermeld dat een verzekeringsarts zich bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid mede aan de hand van de overige hem ter beschikking staande gegevens een medisch verantwoorde opvatting vormt over het antwoord op de vraag of de gestelde klachten als uiting van ziekte of gebrek in de zin van de WAO kunnen worden aangemerkt, ook als er geen lichamelijke afwijkingen zijn gevonden en ook wanneer er geen diagnose is gesteld of daar twijfels voor zijn.
4.2. Bij schrijven van 22 maart 2011 heeft het Uwv een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 16 maart 2011 ingebracht. De bezwaararbeidsdeskundige heeft één van de aan de schatting ten grondslag liggende functies laten vervallen. Bij de overige functies is een nadere motivering gegeven omtrent de passendheid voor appellant ervan. De bezwaararbeidsdeskundige heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen resteren om de schatting op te baseren. De mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt niet.
5.1.1. De Raad is van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat op grond van hetgeen is aangevoerd er geen reden is de medische kant van de schatting voor onjuist te houden. De in het dossier aanwezige medische gegevens bevestigen niet dat op 16 maart 2009 de beperkingen van appellant ernstiger waren dan in de FML zijn opgenomen. Zijn eigen beleving van zijn klachten kan, naar vaste rechtspraak, geen aanleiding vormen om verdergaande beperkingen aan te nemen.
5.1.2. Met betrekking tot het beroep van appellant op de Maoc-richtlijn overweegt de Raad als volgt. Om het bestaan van een uitzonderingsgeval als daar bedoeld te kunnen aannemen, moet zijn voldaan aan de (minimum-)eis dat bij de (onafhankelijke) medische deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren gemotiveerde alsook verantwoorde opvatting bestaat dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de desbetreffende arbeid te verrichten. Aangezien uit de stukken naar voren komt dat aan deze meervoudige (minimum-)eis ten tijde in geding niet werd voldaan, faalt het beroep van appellant op de Maoc-richtlijn.
5.2. Met betrekking tot de aan de schatting ten grondslag gelegde functies overweegt de Raad dat in hoger beroep de functie van service chauffeur is komen te vervallen. De Raad acht de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige met betrekking tot de overige geduide functies zoals neergelegd in de in 4.2 vermelde rapportage toereikend. De mate van arbeidsongeschiktheid is per 16 maart 2009 terecht vastgesteld op minder dan 15%.
5.3. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1.1 tot en met 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) N.S.A. El Hana.
NK