ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5275

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2120 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van een groepsleerkracht wegens ernstig plichtsverzuim na incident met minderjarig kind

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een groepsleerkracht die disciplinair ontslagen is wegens ernstig plichtsverzuim. De appellante, werkzaam op een basisschool, heeft een foto van haar nichtje bewerkt door er een doodshoofd op te tekenen en deze naar de ouders van het kind gestuurd. Dit incident leidde tot een aangifte van een strafbaar feit door de ouders. De officier van justitie heeft besloten tot voorwaardelijke niet-vervolging, mits appellante zich gedurende twee jaar niet aan strafbare feiten schuldig maakt.

De directie van de school werd in 2007 op de hoogte gesteld van geruchten over het gedrag van appellante. Na een schorsing van drie maanden en een onderzoek, concludeerde het college dat appellante zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim en dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie. Uiteindelijk werd appellante op 30 mei 2008 disciplinair ontslagen. Dit besluit werd door het college in oktober 2008 in stand gehouden, ondanks het bezwaar van appellante.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar handelen niet als ernstig plichtsverzuim kon worden gekwalificeerd, omdat het incident in de privésfeer plaatsvond. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het handelen van appellante niet los gezien kan worden van haar functie als groepsleerkracht, waarbij zij verantwoordelijk is voor de zorg voor minderjarige kinderen. De Raad bevestigde dat het vertrouwen van ouders in de groepsleerkracht en de school essentieel is en dat het foto-incident de integriteit van appellante en het aanzien van de openbare dienst heeft aangetast.

De Raad concludeerde dat het opgelegde strafontslag niet onevenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er waren geen termen aanwezig voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

10/2120 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 februari 2010, 08/3297 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden (hierna: college)
Datum uitspraak: 12 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2011. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Ideler-Ouwens, advocaat te Woerden, en C.P.M. van Elteren en W. Wieringa, beiden werkzaam bij de gemeente Woerden.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante was sinds 1 augustus 2005 werkzaam als groepsleerkracht op de [naam school] te [plaatsnaam]. In 2006 heeft zij een foto van een minderjarig kind (haar nichtje) van een website van een school gedownload en het gezicht van het kind met pen voorzien van een doodshoofd. Appellante heeft de bewerkte foto per post aan de ouders van het kind (haar zwager en schoonzus) verzonden. De ouders hebben vervolgens aangifte gedaan van een strafbaar feit. Appellante heeft erkend dat het niet juist is wat zij heeft gedaan. Zij zegt echter als gevolg van langdurige stalking door haar zwager te zijn geprovoceerd.
1.2. Bij kennisgeving van voorwaardelijke niet-vervolging van 31 mei 2007 heeft de officier van justitie appellante medegedeeld dat zij niet vervolgd wordt ter zake van de schriftelijke bedreiging, onder de voorwaarde dat zij zich gedurende een proeftijd van twee jaren niet aan enig strafbaar feit schuldig zal maken dan wel op andere wijze zal misdragen.
1.3. De directie van de [naam school] is in november 2007 door een ouder op de hoogte gesteld van geruchten, inhoudende dat appellante strafbare feiten zou hebben gepleegd.
1.4. Bij brief van 19 december 2007 is appellante bij wijze van ordemaatregel voor de duur van drie maanden geschorst. Op 7 februari 2008 is op verzoek van het college een (concept)onderzoeksrapport uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat appellante zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie.
1.5. Op 6 maart 2008 is een ingezonden brief van appellante, getiteld: “[naam titel]”, in de Woerdense Courant geplaatst. Een door de partner van appellante opgesteld persbericht met de titel: [naam titel]”, is op 13 maart 2008 als ingezonden brief in dezelfde krant geplaatst.
1.6. Bij besluit van 30 mei 2008 is appellante primair disciplinair ontslag verleend uit haar functie van groepsleerkracht op grond van artikel 4.7, aanhef en onder j, in samen-hang met artikel 4.15, derde lid, aanhef en onder e, van de CAO Primair Onderwijs, en subsidiair ontslag op grond van ongeschiktheid voor het verrichten van de functie van groepsleerkracht aan een school voor primair onderwijs, en meer subsidiair ontslag op grond van redenen van gewichtige aard, namelijk een onherstelbaar verstoorde arbeids-verhouding. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 7 oktober 2008 heeft het college de bezwaren van appellante, in afwijking van het advies van de bezwarencommissie, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft vervolgens bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij bij haar standpunt blijft dat zonder deugdelijke inhoudelijke motivering een incident in de privésfeer wordt gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim of als een blijk van ernstige onbekwaamheid of ongeschiktheid anders dan door ziekte of gebrek.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van deze Raad kan ook handelen buiten werktijden onder omstandigheden strijdig zijn met hetgeen een goed ambtenaar betaamt en daarmee plichtsverzuim opleveren. Dit kan het geval zijn in situaties waarbij het handelen, gelet op de vervulde functie, het aanzien van de openbare dienst heeft geschaad, maar ook in situaties waarbij de hoedanigheid en de gedragingen in de privésfeer onvoldoende gescheiden of te scheiden zijn (CRvB 29 november 2001, LJN AD9452).
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het handelen van appellante niet los gezien kan worden van haar hoedanigheid van groepsleerkracht op een basisschool. Aan een groepsleerkracht is de dagelijkse zorg voor minderjarige kinderen toevertrouwd en komt een opvoedkundige taak toe. Ouders moeten vertrouwen kunnen hebben in de groepsleerkracht en in de school. Het foto-incident waarbij een minderjarig kind betrokken is, raakt naar het oordeel van de Raad de hoedanigheid van appellante als groepsleerkracht. De integriteit van appellante als groepsleerkracht is naar het oordeel van de Raad door haar handelen aangetast. Dit geldt eveneens voor het aanzien van de school en daarmee de openbare dienst. Net als de rechtbank laat de Raad hierbij meewegen dat appellante zich, gelet op het vermelde onder 1.5, ook na het foto-incident op een onwenselijke en onprofessionele manier heeft gedragen, waarmee zij eveneens het aanzien van de openbare dienst heeft geschaad.
4.3. Gezien het voorgaande kan appellante niet worden gevolgd in haar standpunt dat haar handelen geen ernstig plichtsverzuim oplevert. Het opgelegde strafontslag is niet onevenredig aan dit plichtsverzuim. Nu de primaire ontslaggrond het ontslag kan dragen, komt de Raad niet toe aan de subsidiaire ontslaggronden.
5.Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) B. Bekkers.
HD
Q