ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5001
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en hoger beroep tegen besluit Uwv
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2011, gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats per 25 januari 2009, na een besluit van 20 maart 2009, waarbij het Uwv opnieuw beslissend op bezwaar had geoordeeld. Appellante was van mening dat zij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen en dat zij de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, niet kon vervullen. Ze betwistte ook de beslissing van de rechtbank Arnhem, die op 13 oktober 2009 had geoordeeld dat het besluit van het Uwv niet vernietigd diende te worden.
Tijdens de zitting werd vastgesteld dat appellante in hoger beroep gronden aanvoerde die zij eerder in beroep had gepresenteerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof. De Raad merkte op dat de rechtbank de beroepsgronden op juiste wijze had weergegeven en beoordeeld, en dat er geen nieuwe gegevens waren gepresenteerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De rapportage van de bezwaarverzekeringsarts, die ten grondslag lag aan het besluit van 20 maart 2009, werd niet betwist. De Raad concludeerde dat de aangenomen beperkingen door het Uwv correct waren en dat de eerdere beslissing rechtmatig was.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de Raad heeft aan de beoordeling van de gronden door de rechtbank niets toe te voegen. De zaak werd afgesloten met een bevestiging van de eerdere uitspraak, waarbij de Raad de processtukken en de argumenten van appellante in overweging nam, maar geen aanleiding vond om tot een ander oordeel te komen.