ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5312 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA door voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had in zijn besluit van 17 september 2009 vastgesteld dat appellant met ingang van 14 april 2009 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische situatie van appellant correct was ingeschat. Appellant was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het onderzoek op zorgvuldige wijze had plaatsgevonden en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor hem geschikt waren.

Tijdens de zitting op 1 april 2011 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. C.C.J.L. Ip Vai Ching, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. J.C. van Beek. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn overwegingen aangegeven dat appellant zijn standpunten niet voldoende had onderbouwd met medische gegevens. De Raad concludeerde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant op juiste wijze had beoordeeld en dat er geen aanknopingspunten waren om tot een ander oordeel te komen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof. De rechtbank had terecht vastgesteld dat het door appellant aangevochten besluit van het Uwv niet onrechtmatig was. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek een volledig en juist beeld had gegeven van de medische situatie van appellant, inclusief zijn hart- en psychische klachten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 mei 2011.

Uitspraak

10/5312 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 augustus 2010, 09/7596 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Süzen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2011. Appellant was vertegenwoordigd door mr. C.C.J.L. Ip Vai Ching. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. J.C. van Beek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 17 september 2009. Bij dit besluit heeft het Uwv - beslissend op bezwaar - gehandhaafd zijn besluit waarbij is vastgesteld dat er voor appellant met ingang van 14 april 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
1.2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het door appellant aangevochten besluit van het Uwv niet onrechtmatig is.
De rechtbank is kort samengevat tot het oordeel gekomen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek tot een volledig en juist beeld heeft geleid van de medische situatie van appellant en de daaruit voor hem voortvloeiende beperkingen en mogelijkheden tot het verrichten van werkzaamheden. De rechtbank heeft erop gewezen dat zowel de hartklachten als de psychische klachten van appellant in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn betrokken en dat informatie is ingewonnen bij de appellant behandelende cardioloog.
1.3. De rechtbank heeft in de door appellant ingebrachte rapportage van de verzekeringsarts P.R.S. Baidjoe van 3 februari 2009 geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank heeft erop gewezen dat Baidjoe zijn opvatting omtrent de mogelijkheden van appellant heeft gebaseerd op het onjuiste uitgangspunt dat bij appellant sprake was van een status na een myocardinfarct.
1.4. De rechtbank is ten slotte tot het oordeel gekomen dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van medewerker documentair informatieverzorger, commercieel medewerker en administratief medewerker geen belastingen bevatten die de mogelijkheden van appellant te boven gaan.
2. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak bestreden. Naar de mening van appellant is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het besluit van 17 september 2009 ten grondslag ligt op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, de medische situatie van appellant niet onjuist is ingeschat en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt zijn.
3.1. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het besluit van het Uwv van 17 september 2009 niet onrechtmatig is. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant op juiste wijze in de aangevallen uitspraak weergegeven. De rechtbank heeft de gronden van beroep van appellant beoordeeld en aangegeven waarom deze gronden niet slagen.
3.2. Appellant heeft zijn standpunten en stellingen omtrent zijn medische situatie niet onderbouwd met gegevens afkomstig van een medicus of met een onderbouwde verwijzing naar de opvatting van een medicus. Hij heeft volstaan met het geven van zijn interpretatie van de in het dossier voorhanden zijnde medische gegevens, het geven van zijn opvatting over de gevolgen van zijn medicijngebruik, alsmede met het verwijzen naar de in 1.3 genoemde rapportage van Baidjoe.
3.3. Aan de interpretatie van appellant komt niet het gewicht toe dat appellant daaraan gehecht wenst te zien, nu deze interpretatie niet steunt op een medische grondslag. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 24 november 2010 - opgesteld naar aanleiding van hetgeen appellant in zijn hoger beroepschrift heeft gesteld - naar voren heeft gebracht.
3.4. Aan de verwijzing naar de verklaring van Baidjoe dient voorbij te worden gegaan omdat deze verklaring, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, rust op een onjuiste diagnose. De Raad volgt niet het namens appellant ter zitting ingenomen standpunt dat de enkele omstandigheid dat Baidjoe is uitgegaan van een onjuiste diagnose niet met zich brengt dat hetgeen deze arts omtrent de beperkingen van appellant heeft opgemerkt onjuist zou zijn.
3.5. Aan het namens appellant ter zitting ingenomen standpunt dat meer beperkingen dienen te worden aangenomen, omdat hij lijdt aan slaapapneu dient te worden voorbijgegaan, nu dit gestelde lijden op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt.
3.6. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De rechtbank heeft de gronden van beroep van appellant op juiste wijze beoordeeld en de Raad heeft daaraan overigens niets toe te voegen.
3.7. Het hoger beroep van appellant treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) M.R. van der Vos.
NW