ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4154
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- T. Hoogenboom
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-uitkering en medische geschiktheid van appellant na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 20 oktober 1998 arbeidsongeschikt is, had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar deze werd per 1 oktober 2001 ingetrokken toen hij weer aan het werk ging. Na een nieuwe ziekmelding op 8 mei 2006, werd appellant opnieuw onderzocht door artsen van het Uwv. De artsen concludeerden dat appellant, ondanks zijn klachten, geschikt was voor bepaalde functies, wat leidde tot de toekenning van een WAO-uitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45 tot 55%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en ging in beroep.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door het Uwv vastgestelde mogelijkheden en beperkingen van appellant juist waren. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en dat zijn beperkingen niet goed waren vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe medische argumenten waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen van het Uwv adequaat hadden gehandeld en dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, binnen de belastbaarheid van appellant vielen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden unaniem tot de conclusie kwamen dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af.