[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 26 januari 2010, 09-3851 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: college)
Datum uitspraak: 28 april 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S. Singh, advocaat te Hoofddorp. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Willems en ing. P. Liefting, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer (hierna: gemeente).
1. Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant, archiefmedewerker van de gemeente, heeft in 2008 in de voor hem geldende periodiekmaand september geen periodieke salarisverhoging ontvangen. Het college heeft die beslissing gebaseerd op een onvoldoende beoordeling (eindoordeel B) van appellants functioneren van juni 2008.
1.2. Op 26 juni 2008 heeft appellant zich ziekgemeld en daardoor niet kunnen werken aan het verbeteren van zijn functioneren. Kort nadien heeft het college voor alle medewerkers van de gemeente de periodiekmaand gewijzigd in januari. Appellant is in januari 2009 niet in aanmerking gebracht voor een periodieke salarisverhoging. Het college heeft dit besluit gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 30 juni 2009 (hierna: bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van de standpunten van partijen in hoger beroep overweegt de Raad als volgt.
3.1. Het college heeft geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een periodieke salarisverhoging op de grond dat de in juni 2008 vastgestelde beoordeling van appellants functioneren, welke beoordeling in rechte onaantastbaar is geworden, onvoldoende was om over te gaan tot toekenning van een periodieke verhoging. De bij bezwaar aangevoerde grond dat van een in rechte onaantastbaar geworden beoordeling geen sprake was, is bij het bestreden besluit verworpen.
3.2. Appellant heeft dit door de rechtbank onderschreven standpunt van het college betwist met de stelling dat hij (bij de rechtbank heeft gesteld dat hij) niet op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de beoordeling welke ten grondslag ligt aan de (gehandhaafde) weigering een periodiek toe te kennen. “Kortom, nu appellant niet in de gelegenheid is gesteld bezwaar te maken tegen deze negatieve beoordeling, voldoet deze beoordeling niet aan de wettelijke vereisten. Het besluit is derhalve op onjuiste gronden tot stand gekomen”, aldus appellant.
3.3. De Raad stelt vast dat appellant op 29 mei 2008 met zijn leidinggevende een beoordelingsgesprek heeft gehad aan de hand van een zogenoemd fubo beoordelings-formulier. Appellant heeft dit formulier op 13 juni 2008 voor gezien getekend en heeft door middel van vier bladzijden gedetailleerde opmerkingen aan zijn leidinggevende te kennen gegeven het niet eens te zijn met de beoordeling. Appellant heeft niet gevraagd om een aanvullend beoordelingsgesprek, waarin is voorzien in het hier toepasselijke Reglement functioneringsbeoordeling, zoals dat luidde ten tijde in geding. De leiding-gevende heeft op 19 juni 2008 zijn reactie gegeven op de opmerkingen.
3.4. Uit het onder 3.3 bedoelde Reglement functioneringsbeoordeling volgt dat in de aldus ontstane situatie (definitief) sprake is geworden van een vastgesteld beoordelings-verslag. Blijkens het verslag van de hoorzitting in de bezwarenprodure heeft appellant geen bezwaar gemaakt tegen de beoordeling omdat hij dat geestelijk niet kon opbrengen. Ter zitting van de Raad heeft appellant geantwoord dat het hem hier ging om het houden van gesprekken, maar dat hij wel tot schriftelijke behandeling in staat was. Onbetwist heeft het college gesteld dat appellant tegen een eerdere beoordeling wel bezwaar heeft gemaakt en dus op de hoogte was van de mogelijkheid dit rechtsmiddel aan te wenden.
3.5. De Raad komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat het standpunt van het college dat de beoordeling in rechte onaantastbaar is geworden, ondanks het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing, juist is. Gelet daarop is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat de weigering van het college om appellant een periodieke salarisverhoging te geven, zich verdraagt met de desbetreffende bepalingen uit de Uitwerkingsovereenkomst-II. In het bijzonder geldt dit voor artikel 3:0:1:7, vijfde lid, van dat voorschrift, waarin is bepaald dat een verhindering wegens ziekte niet van invloed zal zijn op het tijdstip van toekenning van periodieke salarisverhogingen indien het laatste beoordelingsgesprek tot een voldoende beoordeling leidde (eindoordeel C of D). Van een dergelijke beoordeling was geen sprake.
4. De Raad komt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en R. Kooper en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.