[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 november 2009, 08/2839 (hierna: aangevallen uitspraak),
het Algemeen Bestuur van de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (hierna: algemeen bestuur)
Datum uitspraak: 28 april 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J. van Overdam, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond. Het algemeen bestuur is vertegenwoordigd door mr. P.R.M. Berends-Schellens, advocaat te ’s-Gravenhage, bijgestaan door mr. H. Schut, drs. K. de Vries en P. Jansen,
allen werkzaam bij de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (hierna: VtsPN).
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was werkzaam bij de afdeling Infrastructuur/telefonie van de rechtsvoorganger van de VtsPN. Bij besluit van 21 maart 2006 is hij binnen de VtsPN geplaatst in de functie van Productmanager van de afdeling Infrastructuur. Als zodanig was appellant werkzaam op het in de functiebeschrijving genoemde deelgebied telefonie infrastructuur.
1.2. In verband met een reorganisatie in 2007/2008 is appellant bij besluit van 18 februari 2008 met toepassing van de Plaatsingsregels VtsPN geplaatst in de functie van Productmanager van de unit Ontwikkeling en Beheer van de afdeling Infrastructuur. Appellant is daarbij aangemerkt als functievolger. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 augustus 2008 (hierna: bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij ten onrechte als functievolger is aangemerkt nu de telefoniewerkzaamheden niet terugkeren in zijn nieuwe functie. Naar zijn opvatting was een meer passende functie voorhanden, in welke functie hij had moeten worden geplaatst.
4.1. De Raad stelt allereerst ambtshalve vast dat het primaire besluit en het bestreden besluit blijkens ondertekening zijn genomen door het algemeen bestuur van de VtsPN, voor deze de algemeen directeur en zal onderzoeken of daarmee sprake is van een bevoegd genomen bestreden besluit.
4.2. De VtsPN is per 1 juli 2006 ingesteld bij besluit van 23 juni 2006 (Stcrt. 2006, nr. 129, hierna: instellingsbesluit). Bij het Besluit houdende wijziging van enige rechtspositieregelingen van de politie in verband met het treffen van een voorziening tot samenwerking als bedoeld in artikel 47 en 47a van de Politiewet 1993 van 24 januari 2007 (Stb. 2007, 45), is in verband daarmee onder meer het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) gewijzigd. Voor zover hier van belang is bepaald dat onder bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, ten zesde, van het Barp wordt verstaan: het algemeen bestuur van een voorziening tot samenwerking, voor zover het betreft de ambtenaren aangesteld bij de desbetreffende voorziening tot samenwerking. Uit de Nota van Toelichting blijkt dat met dit besluit ervoor is gekozen om de rechtspositionele regels van het personeel van de samenwerkingsvoorziening onder te brengen in de bestaande rechtspositionele algemene maatregelen van bestuur voor politiepersoneel. Die onderbrenging geeft duidelijker weer welke rechtspositie op het personeel van een samenwerkingsvoorziening van toepassing is.
4.3. Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, van het instellingsbesluit is het algemeen bestuur belast met alle bevoegdheden en alle taken voor zover deze niet aan anderen zijn opgedragen. Het algemeen bestuur kan, ingevolge het tweede lid van dit artikel, taken en bevoegdheden overdragen en mandateren. Ingevolge artikel 6.2, vijfde lid, van het instellingsbesluit heeft de algemeen directeur de leiding over het personeel, dat hij benoemt, schorst en ontslaat. Dit artikel is bij besluit van 10 februari 2009 (Stcrt. 2009, nr. 38) gewijzigd in die zin dat na “hij” is toegevoegd: namens het algemeen bestuur. In de toelichting is vermeld dat het hier een wetstechnische wijziging betreft die verband houdt met de aanwijzing in het Barp van het algemeen bestuur als bevoegd gezag. De regeling werkt terug tot 1 januari 2008.
4.4. Gezien het vorenstaande is de Raad van opvatting dat de algemeen directeur ook ten tijde hier in geding niet bevoegd was tot het nemen van het bestreden besluit op eigen titel, zoals namens het algemeen bestuur is betoogd. Nog afgezien van het feit dat evenmin is gebleken dat hij deugdelijk was gemandateerd, moet verder worden vastgesteld dat zelfs indien dat wel het geval zou zijn geweest, het bestreden besluit in strijd komt met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu hij ook het primaire besluit namens het algemeen bestuur had genomen.
4.5. Nu de rechtbank dit bevoegdheidsgebrek niet heeft onderkend, komt de aangevallen uitspraak op die grond voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Nu het algemeen bestuur de Raad desgevraagd heeft laten weten het bestreden besluit nadrukkelijk voor zijn rekening te nemen, zal de Raad vervolgens beoordelen of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5.1. Blijkens de Plaatsingsregels dient per organisatieonderdeel een functievergelijking te worden uitgevoerd. Uitgangspunt is daarbij de formele huidige functie (met functiebeschrijving) dan wel de feitelijke werkzaamheden voor de duur van minimaal zes maanden die de medewerker door middel van een formeel besluit zijn opgedragen. De peildatum daarbij is 1 oktober 2007. Indien sprake is van structureel andere werkzaamheden, zonder vastlegging hiervan in een formeel besluit, kunnen de latende manager en de medewerker tezamen een schriftelijk gemotiveerd verzoek indienen. Indien een nieuwe functie voor 70% (in taken en/of tijdsbesteding) of meer overeenkomt met de oude functie wordt de medewerker aangemerkt als functievolger (bij meerdere nieuwe overeenkomstige functies wordt de medewerker functievolger voor de functie die het meest overeenkomt).
5.2. Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat de functie van productmanager waarin appellant per 1 april 2006 was geplaatst terecht als uitgangspunt is genomen bij de uit te voeren vergelijking in deze plaatsingsprocedure. Verder heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat een formeel besluit waarbij andere werkzaamheden aan appellant zijn opgedragen niet voorhanden is, terwijl evenmin sprake is van een gezamenlijk ingediend verzoek als hiervoor bedoeld. De feitelijke werkzaamheden die appellant sinds 2006 - al dan niet met goedvinden van zijn leidinggevende - stelt te hebben verricht, kunnen hier dus geen rol van betekenis spelen.
5.3. Vergelijking van de functie van productmanager uit 2006 met die van de nieuwe functie van productmanager waarin appellant is geplaatst laat zien dat het taakaccent telefonie is verdwenen. Als deelgebieden van de infrastructuur resteren slechts drie van de vijf aanvankelijk genoemde aandachtsgebieden, te weten werkplek, server en netwerk. De werkzaamheden als productmanager blijven hetzelfde. De Raad is gelet hierop van oordeel dat om die reden op goede gronden is vastgesteld dat de nieuwe functie voor 70% of meer overeenkomt met de oude functie. Daarbij heeft de Raad betrokken de peildatum en de omstandigheid dat de werkzaamheden van appellant op het gebied van de telefonie na 2006 zijn verminderd, zoals hij zelf ook heeft erkend.
5.4. De stelling van appellant dat er ten tijde van de in geding zijnde plaatsing een functie binnen de VtsPN beschikbaar was die het meest overeenkwam met zijn oude functie slaagt niet. De Raad is niet gebleken dat zodanig functie voorhanden was. De door appellant genoemde functie van senior productmanager (meldkamersystemen) UMS, waarvoor op 13 maart 2008 een vacature is gepubliceerd, overigens voor 0,5 fte, bestond op dat moment nog niet en appellant heeft ook geen andere functie uit het Inrichtingsplan van 25 oktober 2007 kunnen aanwijzen die meer overeenkwam met zijn oude functie dan die waarin hij is geplaatst.
5.5. Aangezien het bestreden besluit inhoudelijk de rechterlijke toetsing kan doorstaan ziet de Raad aanleiding om, met toepassing van artikel 8:73, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
6. De Raad ziet in verband met de vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit verder aanleiding om het algemeen bestuur op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.518,-.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 augustus 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het algemeen bestuur in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.518,-;
Bepaalt dat het algemeen bestuur het door appellant betaalde griffierecht van € 368,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2011.