ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3664
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar inzake terugvordering bijstandsbedrag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2009, waarin het bezwaar van appellant tegen een mededeling van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam niet-ontvankelijk werd verklaard. De mededeling betrof de hoogte van een nog terug te betalen bedrag aan bijstandsuitkeringen, dat eerder was vastgesteld in besluiten van 9 en 29 maart 2006. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een brief van het College van 29 februari 2008, waarin werd meegedeeld dat er een vordering op hem rustte van € 1.467,88, alsook een openstaande vordering van € 300,00. De rechtbank oordeelde dat deze brief geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het enkel een informatieve mededeling betrof en niet gericht was op rechtsgevolg.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de brief van 29 februari 2008 inderdaad niet als een besluit kan worden aangemerkt, omdat het geen rechtsgevolg met zich meebracht. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie waarin werd vastgesteld dat een mededeling over de hoogte van een terug te betalen bedrag, waarover eerder een besluit was genomen, niet op rechtsgevolg is gericht. Hierdoor was het hoger beroep van appellant niet ontvankelijk, en de Raad zag geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen.
De uitspraak werd gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van griffier J. van Dam, en werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2011.