ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3664

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/614 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar inzake terugvordering bijstandsbedrag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2009, waarin het bezwaar van appellant tegen een mededeling van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam niet-ontvankelijk werd verklaard. De mededeling betrof de hoogte van een nog terug te betalen bedrag aan bijstandsuitkeringen, dat eerder was vastgesteld in besluiten van 9 en 29 maart 2006. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een brief van het College van 29 februari 2008, waarin werd meegedeeld dat er een vordering op hem rustte van € 1.467,88, alsook een openstaande vordering van € 300,00. De rechtbank oordeelde dat deze brief geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het enkel een informatieve mededeling betrof en niet gericht was op rechtsgevolg.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de brief van 29 februari 2008 inderdaad niet als een besluit kan worden aangemerkt, omdat het geen rechtsgevolg met zich meebracht. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie waarin werd vastgesteld dat een mededeling over de hoogte van een terug te betalen bedrag, waarover eerder een besluit was genomen, niet op rechtsgevolg is gericht. Hierdoor was het hoger beroep van appellant niet ontvankelijk, en de Raad zag geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen.

De uitspraak werd gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van griffier J. van Dam, en werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2011.

Uitspraak

09/614 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2009, 08/2432 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 3 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2011. Appellant is, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Tjen A Kwoei, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 9 maart 2006 heeft het College de over de periode van 16 september 2005 tot en met 30 september 2005 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.467,88 van appellant teruggevorderd en bepaald dat met ingang van 1 april 2006 maandelijks een bedrag van € 113,00 moet worden afgelost. Bij besluit van 29 maart 2006 heeft het College het aan appellant bij besluit van 15 maart 2006 toegekende voorschot van € 300,00 teruggevorderd. De besluiten van 9 maart 2006 en 29 maart 2006 zijn in rechte vast komen te staan.
1.2. Bij brief van 29 februari 2008 heeft het College appellant meegedeeld dat de Dienst Werk en Inkomen (hierna: DWI) een vordering op hem heeft van € 1.467,88 in verband met aan hem ten onrechte verleende bijstand over de periode van 16 september 2005 tot en met 30 september 2005 en dat het saldo op deze vordering € 1.332,15 bedraagt. Tevens heeft het College in deze brief mededeling gedaan van de nog openstaande vordering van € 300,00 in verband met het bij besluit van 15 maart 2006 verleende voorschot. Het totale saldo van de vorderingen bedraagt € 1.632,15.
1.3. Bij besluit van 12 juni 2008 heeft het College het bezwaar van appellant tegen de brief van 29 februari 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is overwogen dat deze brief voor wat betreft de hoogte van het openstaande saldo aan vorderingen slechts een mededeling van informatieve aard en geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 juni 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ook de Raad is van oordeel dat de brief van 29 februari 2008 aangemerkt moet worden als een mededeling van informatieve aard, die voortvloeit uit de besluiten van 9 maart 2006 en 29 maart 2006 en niet gericht is op rechtsgevolg. Evenals de rechtbank verwijst de Raad in dat verband naar zijn uitspraak van 4 januari 2005, LJN AS2079, waarin is geoordeeld dat een mededeling over de hoogte van een nog terug te betalen bedrag waarover in het verleden een besluit is genomen niet op rechtsgevolg is gericht en daarom geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.2. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2011.
(get.) J.N.A. Bootsma.
(get.) J. van Dam.
HD