ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3662
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering en dringende redenen voor afzien van intrekking
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. Appellant ontving vanaf 20 augustus 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na de ontruiming van zijn woning op 9 december 2008, heeft hij op 19 januari 2009 nieuwe woonruimte betrokken. Het College heeft op 19 juni 2009 het besluit van 19 februari 2009 herroepen en de intrekking van de bijstandsuitkering vastgesteld van 10 december 2008 tot en met 18 januari 2009. Het College oordeelde dat er geen zeer dringende redenen waren om van intrekking af te zien.
Appellant heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 september 2010 hoger beroep ingesteld. Hij stelde dat zijn uitzichtloze situatie, veroorzaakt door de ontruiming, een dringende reden vormde om de intrekking van de bijstandsuitkering te heroverwegen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 3 mei 2011 geoordeeld dat het College op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen dringende redenen aanwezig waren om van intrekking af te zien. De Raad benadrukte dat dringende redenen alleen kunnen worden aangenomen in gevallen met onaanvaardbare sociale of financiële consequenties, en dat de omstandigheden van appellant niet uitzonderlijk genoeg waren om van het beleid af te wijken.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het College in overeenstemming met het geldende beleid heeft gehandeld. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier.