ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3645

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2623 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn WAO-uitkering door het Uwv, die de mate van arbeidsongeschiktheid op 45 tot 55% had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslag had. Appellant stelde dat zijn beperkingen niet waren veranderd ten opzichte van een eerdere beoordeling in 2006, waarbij hij een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% had. Hij betoogde dat het Uwv bij het opstellen van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was uitgegaan van onjuiste normaalwaarden.

Tijdens de zitting op 23 maart 2011 heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar het Uwv heeft zich achter het oordeel van de rechtbank geschaard. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die zijn gezondheidstoestand op de datum van herziening onderbouwt. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het besluit van het Uwv en de geschiktheid van de functies waarop de schatting is gebaseerd. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

De uitspraak benadrukt dat de normaalwaarden, die als referentiekader dienen voor het vaststellen van arbeidsmogelijkheden, niet onjuist zijn vastgesteld. De Raad stelt dat de hoogte van de normaalwaarden niet van belang is voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid, zolang deze maar als hulpmiddel dienen voor een verantwoorde schatting. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het Uwv te verplichten om de hoogte van de normaalwaarden verder te verduidelijken, aangezien deze zijn gerelateerd aan de mogelijkheden van de gezonde beroepsbevolking van 15 tot 65 jaar.

Uitspraak

09/2623 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 april 2009, 08/6150 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2011. Voor appellant is F. Westerveld verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 25 maart 2008 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) herzien. Hij heeft de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 26 mei 2008 vastgesteld op 45 tot 55%. Beslissend op het bezwaar van appellant heeft het Uwv bij besluit van 5 augustus 2008 zijn besluit tot herziening van de WAO-uitkering gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 5 augustus 2008 een voldoende medische en arbeidskundige grondslag heeft.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid niet anders zijn dan ten tijde van de herbeoordeling in 2006, waarbij de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% is gehandhaafd. Hij heeft verder betoogd dat het Uwv bij het opstellen van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is uitgegaan van onjuiste normaalwaarden.
3.2. Het Uwv heeft zich achter het oordeel van de rechtbank gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die betrekking heeft op zijn gezondheidstoestand op 26 mei 2008. Zijn beroepsgronden zijn een herhaling van hetgeen hij in de procedure bij de rechtbank heeft gesteld. De Raad onderschrijft volledig het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het besluit van 5 augustus 2008 en de geschiktheid in medisch opzicht van de functies waarop de schatting is gebaseerd.
4.2. Over het gebruik van zogenoemde normaalwaarden oordeelt de Raad niet anders dan hij heeft geoordeeld in zijn uitspraken van onder andere 27 november 2009 (LJN BK4848) en 26 maart 2010 (LJN BL9394) in zaken waarin de gemachtigde van appellant een vergelijkbaar betoog heeft gehouden. Ook in deze zaak herhaalt de Raad een overweging van zijn uitspraak van 5 december 2008 (LJN BG5758): “De Raad is van mening dat door het Uwv genoegzaam is toegelicht dat de normaalwaarden op een laag niveau zijn vastgesteld en dat het overigens geen verschil maakt of deze normaalwaarden op onderdelen iets hoger of iets lager zouden moeten worden vastgesteld. De normaalwaarden vormen slechts een referentiekader voor het kunnen vaststellen van de arbeidsmogelijkheden of arbeidsbeperkingen van een verzekerde. Als een verzekerde op een onderdeel, bijvoorbeeld ‘reiken’ of ‘lopen’ minder kan dan de normaalwaarde, leidt dat tot een beperking. Als hij meer kan, leidt dat niet tot een beperking. Vervolgens wordt bezien of de belasting van een bepaalde functie al of niet te zwaar is voor de verzekerde. Voor de beantwoording van deze vraag maakt het geen verschil of van een hoge of een lage normaalwaarde wordt uitgegaan. Als wordt uitgegaan van lage normaalwaarden zullen voor verzekerden minder snel in de FML beperkingen (op de normaalwaarde) worden geformuleerd, dan als wordt uitgegaan van hoge normaalwaarden. Ook het systeem van normaalwaarden als onderdeel van het CBBS is echter slechts een hulpmiddel om te komen tot een verantwoorde schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat de exacte bepaling van de hoogte van de normaalwaarden daarbij niet van belang is, bestaat voor de Raad geen reden om van het Uwv te verlangen dat nader wordt verduidelijkt hoe de hoogte van de normaalwaarden is bepaald. Daarbij komt overigens dat de Raad geen reden heeft om de hoogte van de normaalwaarden, in het licht van het uitgangspunt dat deze zijn gerelateerd aan de hand van wat de gezonde beroepsbevolking van 15 tot 65 jaar aan mogelijkheden heeft, onjuist te achten.”.
Het betoog van appellant werpt op de door het Uwv gehanteerde normaalwaarden bij de beschrijving in de FML van de beperkingen van een verzekerde geen ander licht.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en T. Hoogenboom en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.A. van Amerongen.
IvR