[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 maart 2010, 09/1705 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de [naam gemeente] (hierna: college)
Datum uitspraak: 28 april 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2011. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.T.G.M. Steegh, werkzaam bij de [naam gemeente].
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Met ingang van 1 april 1996 is de salarisstructuur binnen de [naam gemeente] gewijzigd. Door de wijziging zijn twee reeds feitelijk gehanteerde tussenschalen formeel geïntroduceerd, waaronder schaal 11A. Appellant was voor de wijziging ingeschaald in het maximum van de oude schaal 11A. Omdat de nieuwe schaal 11A een lager maximum heeft en appellant door de wijziging nadeel ondervindt, is hem bij het inpassingsbesluit van 29 maart 1996 een garantietoelage toegekend. Tegen deze inpassing in de nieuwe salarisstructuur heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Op 1 juni 1997 heeft binnen de [naam gemeente] een reorganisatie plaatsgevonden waarbij de Sociale dienst is samengevoegd met de dienst Onderwijs en Welzijn tot een nieuwe dienst Welzijn. Appellant, werkzaam als hoofd Juridische Zaken bij de Sociale dienst, is geplaatst in de functie van hoofd Juridische Zaken van de nieuwe dienst Welzijn. Deze functie is ingedeeld in schaal 12 (nieuw). Appellant heeft in het kader van een uit de reorganisatie voortvloeiende functiewaarderingsronde, waarbij zijn functie bij de dienst Welzijn onverminderd is ingedeeld in schaal 12 (nieuw), geprocedeerd tot aan deze Raad.
1.4. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 6 november 2003, 01/3739 (LJN AN7998), is appellant met ingang van 1 juni 1997 ingepast in schaal 13 (nieuw) en is hem een nabetaling van € 6.839,60 toegekend. Deze inschaling is gehandhaafd bij het bestreden besluit van 22 juli 2009.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant kan zich niet vinden in de inpassing in de nieuwe schaal 13 per 1 juni 1997. Hij stelt recht te hebben op schaal 13 conform de oude salarisstructuur, omdat de inpassingsregels uit 1996 volgens hem nog steeds van toepassing zijn en er destijds door het college is verklaard dat als gevolg van de nieuwe inpassingsregels niemand in zijn belangen zou worden geschaad. Omdat het maximum van de schaal 13 (nieuw) volgens appellant lager is dan dat van de oude schaal 13 meent appellant dat hij wel degelijk in zijn belangen is geschaad.
4. De Raad volgt appellant niet in dit betoog. De nu aan de orde zijnde inpassing houdt naar het oordeel van de Raad op geen enkele wijze verband met de reeds in 1996 afgeronde wijziging van de salarisstructuur, maar uitsluitend met de nadien uitgevoerde reorganisatie en de daaruit voortvloeiende functiewaarderingsoperatie, waarbij appellant aanvankelijk is ingepast in schaal 12 (nieuw) en in verband met zijn gewonnen beroepszaak in schaal 13 (nieuw). Van enige schade als gevolg van onjuiste inpassing is dan ook geen sprake.
5. Gelet op het hiervoor overwogene slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en A.J. Schaap en W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2011.