ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3050
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een periodieke uitkering op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling
In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (verweerster) van 14 oktober 2009, waarin zijn aanvraag voor een periodieke uitkering op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) werd afgewezen. Appellant, geboren in 1941 in het voormalige Nederlands-Indië, had eerder erkend gekregen als oorlogsslachtoffer, maar verweerster oordeelde dat zijn psychische klachten niet leidden tot een ongeschiktheid voor passende arbeid. Appellant betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn long- en hoofdpijnklachten niet waren meegewogen en dat de psychische klachten ernstiger waren dan verweerster had aangenomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 14 april 2011 behandeld. Tijdens de zitting is appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl verweerster werd bijgestaan door twee juridische vertegenwoordigers. De Raad heeft vastgesteld dat de weging van de omstandigheden door verweerster niet deugdelijke motivering had. De Raad kon niet begrijpen waarom de naoorlogse gebeurtenissen zwaarder zouden wegen dan de oorlogservaringen, en concludeerde dat een toeschrijving van de helft van de psychische problemen aan de oorlogservaringen wel door de rechterlijke toetsing kon worden doorstaan.
De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerster opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerster veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 874,- en moet zij het griffierecht van € 35,- vergoeden.