ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3050

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6224 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een periodieke uitkering op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (verweerster) van 14 oktober 2009, waarin zijn aanvraag voor een periodieke uitkering op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) werd afgewezen. Appellant, geboren in 1941 in het voormalige Nederlands-Indië, had eerder erkend gekregen als oorlogsslachtoffer, maar verweerster oordeelde dat zijn psychische klachten niet leidden tot een ongeschiktheid voor passende arbeid. Appellant betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn long- en hoofdpijnklachten niet waren meegewogen en dat de psychische klachten ernstiger waren dan verweerster had aangenomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 14 april 2011 behandeld. Tijdens de zitting is appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl verweerster werd bijgestaan door twee juridische vertegenwoordigers. De Raad heeft vastgesteld dat de weging van de omstandigheden door verweerster niet deugdelijke motivering had. De Raad kon niet begrijpen waarom de naoorlogse gebeurtenissen zwaarder zouden wegen dan de oorlogservaringen, en concludeerde dat een toeschrijving van de helft van de psychische problemen aan de oorlogservaringen wel door de rechterlijke toetsing kon worden doorstaan.

De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerster opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerster veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 874,- en moet zij het griffierecht van € 35,- vergoeden.

Uitspraak

09/6224 AOR
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
en
de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 14 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 14 oktober 2009, kenmerk 0007573/CAOR (bestreden besluit). Het bestreden besluit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2011. Voor appellant is verschenen mr. J.C.M. van Berckel, advocaat te Sittard. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.L.M.J. Gielen en mr. L.H.G. Belleflamme, beiden werkzaam bij de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant, geboren in 1941 te [geboorteplaats] in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in juni 2007 bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van onder meer een periodieke uitkering in de zin van de AOR.
1.3. Bij besluit van 7 maart 2008 heeft verweerster appellant erkend als oorlogsslachtoffer in de zin van de AOR. Bij besluit van 15 juli 2008 heeft verweerster bepaald dat het (psychisch) oorlogsletsel niet heeft geleid tot een gehele of gedeeltelijke ongeschiktheid voor het verrichten van passende arbeid en dat aan appellant daarom geen periodieke uitkering wordt verstrekt. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerster dat bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat ten onrechte zijn long- en hoofdpijnklachten niet zijn meegewogen bij het bepalen van de (mate van) arbeidsongeschiktheid. Voor wat betreft de psychische klachten heeft appellant gesteld dat deze tot verdergaande beperkingen leiden dan door verweerster is aangenomen. Ten slotte heeft appellant gesteld dat het voor hem niet duidelijk is waarom twee derde deel van de psychische klachten door verweerster als niet causaal is aangemerkt.
3. De Raad moet antwoord geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hierover overweegt de Raad als volgt.
3.1. Ingevolge artikel 10 van de AOR - voor zover hier van belang - komt in aanmerking voor een periodieke invaliditeitsuitkering hij die naar het oordeel van verweerster als gevolg van het hem overkomen oorlogsletsel geheel of voor een belangrijk deel ongeschikt is tot het verrichten van hem passende arbeid.
3.2. Het in het bestreden besluit neergelegde medisch standpunt van verweerster is in overeenstemming met het advies van de geneeskundig adviseur en arts G.M. van der Molen (hierna: Van der Molen). Deze arts heeft geconcludeerd dat er bij appellant sprake is van psychische klachten en dat de met deze klachten gepaard gaande beperkingen leiden tot een mate van algehele psychische invaliditeit van 25%. De psychische problematiek is volgens Van der Molen voor een derde deel in verband te brengen met het oorlogsgeweld. Van der Molen acht appellant als gevolg van het causale letsel niet ongeschikt tot het verrichten van passende arbeid, waaronder wordt verstaan werkzaamheden die in aard vergelijkbaar zijn met het laatst uitgeoefende beroep van lasser. Ten aanzien van de lichamelijke klachten (long- en hoofdpijnklachten) heeft
Van der Molen geconcludeerd dat deze niet met het oorlogsgeweld in verband kunnen worden gebracht, maar duidelijk uit andere oorzaken zijn ontstaan. Na bezwaar heeft de geneeskundig adviseur en arts A.S.E.P. Textor (hierna: Textor) het advies van Van der Molen onderschreven.
3.3. Over de beroepsgrond van appellant dat de psychische klachten tot verdergaande beperkingen leiden dan door verweerster is aangenomen overweegt de Raad als volgt. Na onderzoek van appellant heeft Van der Molen geringe tot matige beperkingen aanwezig geacht in de dagelijkse activiteiten, in concentratie, doorzettingsvermogen en tempo evenals in aanpassing aan stressvolle omstandigheden. Van der Molen heeft geconstateerd dat appellant een man is die op zijn manier nog wat van het leven probeert te maken, al moet het algemeen niveau van functioneren niet hoog worden geschat. Hij slaagt erin tot een redelijke daginvulling te komen. De Raad is van oordeel dat op grond van de bevindingen uit het onderzoek van Van der Molen en nadien uit het onderzoek van Textor niet kan worden gezegd dat zij de beperkingen van appellant hebben onderschat. Dat blijkt ook niet anderszins; appellant heeft geen andersluidende medische gegevens in het geding gebracht.
3.4. Over appellants lichamelijke klachten hebben de geneeskundig adviseurs, en verweerster in navolging van hen, het volgende overwogen. Het is waarschijnlijk dat appellant tuberculose heeft opgelopen in het weeshuis waar hij acht jaar heeft verbleven vanaf 1947. In het weeshuis waren immers kinderen bijeengebracht die afkomstig waren vanuit marginale leef- en gezinsomstandigheden. Daarbij is ook meegewogen dat appellant de enige uit het gezin is die medisch bekend is geworden met longtuberculose en daarvoor is opgenomen. De migraineklachten die appellant voorheen had, treden niet langer op. Wel heeft appellant last van hoofdpijnklachten. Deze klachten hebben een relatie met stresserende invloeden. Appellant heeft veelsoortige gezins- en relatieproblematiek, hetgeen ertoe leidt dat voor wat betreft deze klachten een relatie met de oorlogsomstandigheden niet valt te leggen. De Raad kan deze bevindingen volgen.
3.5. Verweerster heeft in navolging van de geneeskundig adviseurs verder besloten dat appellants psychische problematiek voor een derde deel in verband te brengen is met het oorlogsgeweld. De oorlogservaringen van appellant die verweerster hierbij heeft betrokken zijn de internering in Padang en Bangkinang en het omkomen van appellants vader onder onopgehelderde omstandigheden tijdens de Japanse bezetting. Verder heeft verweerster meegewogen de beschietingen die appellant heeft meegemaakt in het Adekkamp en de agressie die hij heeft ondergaan van de Indonesiërs in de Bersiap-periode. Als naoorlogse levenservaringen heeft verweerster meegewogen het overlijden van naasten en de echtscheiding die leidde tot een reactief optreden van levensmoeheid bij appellant. Ook heeft verweerster bij haar beoordeling betrokken de psychische impact van de relatie van appellant met zijn dochter.
De Raad kan de weging van verweerster van deze omstandigheden, in onderling verband bezien, niet onderschrijven. Voor de conclusie dat gelet op de impact van de naoorlogse levenservaringen, ten hoogste een derde deel van de psychische problemen aan de oorlogservaringen kan worden toegeschreven, ziet de Raad geen deugdelijke motivering. Onvoldoende duidelijk is geworden waarom de na-oorlogse gebeurtenissen zwaarder zouden wegen dan de oorlogservaringen. Een toeschrijving van de helft van de psychische problemen aan de oorlogservaringen kan de rechterlijke toetsing echter wel doorstaan.
4. Wat onder 3.5 is overwogen leidt tot de conclusie dat het beroep slaagt en dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerster moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en het verzoek van appellant om de kosten in bezwaar te vergoeden.
5. De Raad ziet daarom aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en verweerster te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 874,- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Draagt verweerster op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 874,- ;
Bepaalt dat verweerster aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en H.C.P. Venema en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD