[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 januari 2010, 09/892 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 april 2011
Namens appellant heeft mr. M.A.E. Bol, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een rapport van 23 april 2010 van bezwaararbeidsdeskundige J.G. Schipper.
Namens appellant zijn op 31 december 2010 en 3 januari 2011 nadere gronden ingediend en medische stukken ingezonden.
Bezwaarverzekeringsarts E. The-van Leeuwen heeft op 10 januari 2011 een reactie gegeven op de ingebrachte stukken.
Op 25 februari 2011 is namens appellant wederom aanvullende medische informatie overgelegd.
Het Uwv heeft op 28 februari 2011 nadere stukken in het geding gebracht waaronder een rapportage van 17 februari 2011 van bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink en een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 februari 2011.
Bezwaarverzekeringsarts De Vink heeft op 2 maart 2011 gereageerd op de namens appellant ingebrachte informatie.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2011. Namens appellant is verschenen zijn gemachtigde mr. Bol. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
1.1. Bij besluit van 11 november 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 7 oktober 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 april 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant, gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat sprake is geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig medisch onderzoek en is van oordeel dat de uit dat onderzoek getrokken conclusies voldoende zijn onderbouwd. Het Uwv heeft, naar het oordeel van de rechtbank, op goede gronden en terecht geoordeeld dat per datum in geding geen medisch objectiveerbare gronden aanwezig waren voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan die welke tot uitdrukking zijn gebracht in de voor appellant opgestelde FML van 20 maart 2009, zoals in bezwaar aangepast.
2.3. Ook met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank zich kunnen verenigen. De rechtbank heeft aangegeven dat de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 14 april 2009 voldoende heeft gemotiveerd dat de door hem geselecteerde functies geschikt zijn te achten voor appellant.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant informatie van zijn behandelaars overgelegd. Ook had een urenbeperking aangenomen moeten worden. Appellant verzoekt tevens om een deskundige te benoemen. Voorts kan appellant zich niet verenigen met de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige ten aanzien van het aspect frequent reiken en hoge concentratie bij de functie wikkelaar (sbc-code 267050).
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De Raad stelt voorop dat hij in hetgeen namens appellant is aangevoerd geen grond ziet voor zijn opvatting dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Door de (bezwaar)verzekeringsartsen is in de rapporten van 2 september 2008 en 8 maart 2009 overtuigend gemotiveerd dat appellant beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden, zodat volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden niet aan de orde is.
4.3. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Ook de Raad ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft met de schouderklachten en psychische klachten van appellant rekening gehouden bij het opstellen van de FML. Appellant is beperkt geacht met betrekking tot de aspecten: hoog handelingstempo, omgaan met conflicten, trillingsbelasting, dominantie, localisatie, toetsenbord en muis bedienen, reiken, tillen/dragen, zware en lichte voorwerpen hanteren en boven schouderhoogte actief zijn. Bezwaarverzekeringsarts L. ten Hove heeft vervolgens op grond van zijn eigen onderzoeksbevindingen en de verkregen medische informatie waaronder de brief van
1 februari 2007 van orthopeed W.J. Willems en de brief van 18 december 2009 van psycholoog/therapeut F. Zwanepol aanleiding gezien om de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid te herzien en appellant meer beperkt te achten in verband met de schouderklachten en de psychische klachten. Ten Hove heeft de FML aangepast op diverse aspecten in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en wat betreft de rubriek dynamische handelingen is appellant beperkt geacht op aspect 21 klimmen en 23 overige beperkingen in verband met frequent zijwaarts bewegen van de armen. In hoger beroep heeft bezwaarverzekeringsarts De Vink, in zijn rapport van 17 februari 2011, naar aanleiding van de rapportage van 6 januari 2011 van verzekeringsarts W.M. van der Boog aanleiding gezien om de vastgestelde belastbaarheid verder te herzien in verband met de psychische klachten van appellant. De Vink heeft appellant meer beperkt geacht op aspect 2.6 emotionele problemen van anderen hanteren en aspect 2.12.5 werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. De Raad is niet gebleken dat De Vink aldus met de klachten van appellant en de in hoger beroep ter beschikking gekomen medische informatie op onjuiste wijze rekening heeft gehouden. Met name komt uit de beschikbare informatie niet naar voren dat sprake is van ernstiger beperkingen dan door het Uwv is aangenomen. Tevens ziet de Raad in de thans voorliggende medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking in de FML heeft opgenomen. Bezwaarverzekeringsarts Ten Hove heeft in zijn rapportage van 8 maart 2009 aangegeven dat mits het werk voor appellant passend is, er geen aanleiding is om uitval bij een normale dagbesteding te verwachten. In hoger beroep heeft appellant geen (nadere) medische gegevens overgelegd die in een andere richting wijzen. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet voor benoeming van een deskundige voor het instellen van een psychiatrisch onderzoek voor de datum in geding.
4.4. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellants vastgestelde medische beperkingen, is de Raad van oordeel dat de uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies van elektromonteur (sbc-code 267010), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050) en magazijn, expeditiemedewerker (sbc-code 111220) als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. In dit verband merkt de Raad op dat in de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige J.G. Schipper van 14 april 2009 en in de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige L. Lind van 24 februari 2011 de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de geduide functies zijn voorzien van een voldoende inzichtelijke en toetsbare motivering. Met betrekking tot de hoger beroepsgrond van appellant ten aanzien van het aspect frequent reiken en hoge concentratie bij de functie wikkelaar verwijst de Raad naar de rapportages van Schipper van 14 april 2009 en 16 juli 2009. In deze rapportages is ten aanzien van het aspect reiken opgemerkt dat de geringe overschrijding van de frequentie toelaatbaar is daar de meeste reikbewegingen beperkt zijn tot slechts 50 centimeter. Ten aanzien van het aspect hoge concentratie heeft Schipper opgemerkt dat de functie wikkelaar een functieniveau drie betreft terwijl appellant opleidingsniveau vijf heeft. Voorts voldoet de functie volgens Schipper niet aan de kwalificatie cognitief hoogwaardig werk. Tevens heeft Schipper overleg gehad met de bezwaarverzekeringsarts die heeft aangegeven dat de gevraagde precisie en concentratie passen binnen de aangegeven mogelijkheden en beperkingen van appellant. De Raad is van oordeel dat de thans geduide functie wikkelaar terecht ten grondslag kon worden gelegd aan de onderhavige schatting.
4.5. Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2011.