[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 21 december 2009, 09/262 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 april 2011
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2011. Voor appellant is verschenen mr. Van Asperen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J. Roerig en mr. G.A. Jalving, beiden werkzaam bij de gemeente Groningen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 15 augustus 2008 heeft appellant bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft appellant bij de vraag naar zijn woonadres een briefadres opgegeven en meegedeeld dat hij afwisselend verblijft op een camping, bij zijn moeder en bij vrienden.
1.2. Bij besluit van 12 september 2008 heeft het College appellant met ingang van 15 augustus 2008 bijstand naar de norm voor een alleenstaande toegekend. Hierbij is appellant aangemerkt als dak- of thuisloze waardoor de bijstandsnorm met toepassing van artikel 27 van de WWB en artikel 3, tweede lid, van de Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand van de gemeente Groningen (hierna: Verordening) is verhoogd met een toeslag van 12% van het netto minimumloon. Voorts is aan appellant toestemming verleend als postadres (lees: briefadres) voor de inschrijving in de GBA van de gemeente Groningen het kantooradres van mr. Van Asperen te gebruiken.
1.3. Bij besluit van 10 februari 2009 is het bezwaar tegen het besluit van 12 september 2008 ongegrond verklaard op de grond dat appellant als dak- of thuisloze lagere woonlasten heeft en derhalve niet in aanmerking komt voor een verhoging van de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20% van het netto minimumloon.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 februari 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en verzocht om een veroordeling tot vergoeding van schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 25 van de WWB verhoogt het college de norm voor een alleenstaande met een toeslag voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Deze toeslag bedraagt maximaal 20% van het wettelijk minimumloon. Op grond van artikel 27 van de WWB kan het college, voor zover hier van belang, de toeslag bedoeld in artikel 25 lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Verordening, voor zover hier van belang, bedraagt de toeslag voor de alleenstaande die thuis- of dakloos is 12% van het netto minimumloon. Gelet op artikel 30, vierde lid, van de WWB stemt het College op grond van artikel 18, eerste lid, de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
4.2. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest, omdat geen onderzoek is gedaan naar zijn daadwerkelijke woonlasten op zijn verblijfadressen waardoor niet kan worden uitgesloten dat hij in aanmerking had moeten worden gebracht voor een hogere toeslag dan 12% van het netto minimumloon.
4.3. De Raad volgt appellant niet in deze stelling. Appellant heeft geen concrete, bijzondere feiten en omstandigheden omtrent zijn verblijfsituatie naar voren gebracht op grond waarvan het College nader onderzoek had moeten verrichten dan wel op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB gehouden was een hogere toeslag te verlenen.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade dient te worden afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en N.M. van Waterschoot, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2011.