ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2833

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5957 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen besluit WWB wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar van appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Appellante had op 15 mei 2009 een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het College heeft deze aanvraag bij besluit van 5 juni 2009 niet in behandeling genomen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is door het College op 14 augustus 2009 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.

De rechtbank Maastricht heeft het beroep van appellante tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan. De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn aanvangt op de dag na de bekendmaking van het besluit. Appellante erkende dat zij het besluit had ontvangen, maar stelde dat de termijn voor het indienen van het bezwaar niet op 6 juni 2009 kon ingaan, omdat het besluit niet aangetekend was verzonden.

De Raad heeft echter geoordeeld dat, ondanks het ontbreken van bewijs van aangetekende verzending, de ontvangst van het besluit door appellante op of kort na 6 juni 2009 aannemelijk was. De Raad concludeerde dat de termijn voor het indienen van het bezwaar op 6 juni 2009 was aangevangen en dat het bezwaarschrift, dat op 31 juli 2009 was ingediend, te laat was. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

10/5957 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 september 2010, 09/1686 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: College)
Datum uitspraak: 26 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2011. Voor appellante is mr. Dassen-Vranken verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M.P. Konen, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 15 mei 2009 heeft appellante een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij besluit van 5 juni 2009 heeft het College met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag van appellante niet in behandeling genomen.
1.2. Bij een op 30 juli 2009 gedagtekend, en door het College via de fax op 31 juli 2009 ontvangen bezwaarschrift heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 juni 2009.
1.3. Bij besluit van 14 augustus 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 5 juni 2009 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op grond van - kort gezegd - niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 augustus 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad dient - in geval van toezending van een besluit - voor de vaststelling dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan, zowel de verzending als de aanbieding van de zending (aan het juiste adres) vast te staan dan wel voldoende aannemelijk te zijn gemaakt. Daarbij geldt dat niet is uitgesloten dat ook langs andere weg dan aangetekende verzending per TNT Post kan worden aangetoond dan wel voldoende aannemelijk gemaakt dat aan deze vereisten is voldaan.
4.3. Het besluit van 5 juni 2009 is niet aangetekend via TNT Post verzonden naar het door appellante bij haar aanvraag van 15 mei 2009 opgegeven postadres aan de [adres 1] te [woonplaats] en het College heeft tijdens de behandeling ter zitting bevestigd dat er geen bewijs is dat het besluit op die dag is verzonden. Naar de mening van appellante volgt daaruit dat 6 juni 2009 niet als ingangsdatum van de bezwaartermijn kan dienen.
4.4. De Raad onderschrijft dit standpunt niet. Appellante erkent dat zij het besluit heeft ontvangen, waaruit moet worden afgeleid dat het besluit is verzonden en dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het (post)adres van appellante heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de Raad bestaat eerst aanleiding om te veronderstellen dat het besluit later dan op 5 juni 2009 is verzonden als sprake is van een niet ongeloofwaardige ontkenning door appellante van de ontvangst ervan op of korte tijd na 6 juni 2009. In die situatie ligt het op de weg van het College om aannemelijk te maken dat het besluit op 5 juni 2009 is verzonden. De Raad stelt vast dat appellante zich in het geheel niet heeft uitgelaten over de dag waarop zij het besluit van 5 juni 2009 heeft ontvangen. Appellante stelt slechts het besluit van 5 juni 2009 via een vriendin - [R.] (hierna: [R.]) - te hebben ontvangen en vervolgens meteen - op 27 juli 2009 - naar haar gemachtigde te zijn gegaan. Appellante heeft echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat, en zo ja, wanneer precies, zij het besluit van 5 juni 2009 van [R.] heeft ontvangen. De door appellante in beroep ingebrachte schriftelijke, ongedateerde verklaring van [R.] is daartoe ontoereikend. [R.] heeft in die verklaring, voor zover hier van belang, verklaard dat zij “verschillende keren de post van [appellante] heeft opgehaald aan de [adres 1]”, maar niet concreet vermeld of, en zo ja, wanneer, zij het besluit van 5 juni 2009 heeft opgehaald en aan appellante heeft overhandigd. Uit deze verklaring, noch de overige beschikbare gegevens, valt dan ook af te leiden dat de ontvangst van het besluit van 5 juni 2009 door appellante (veel) later was dan op 6 juni 2009. Onder deze omstandigheden gaat de Raad ervan uit dat het besluit daadwerkelijk op 5 juni 2009 is verzonden. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 22 september 2009, LJN BJ9623.
4.5. Gelet op hetgeen onder 4.3 en 4.4 is overwogen kan als vaststaand worden aangenomen dat de termijn voor het maken van bezwaar is aangevangen op 6 juni 2009. De laatste dag waarop een bezwaarschrift kon worden ingediend was 17 juli 2009. Aangezien het bezwaarschrift op 31 juli 2009 per fax is verstuurd, stelt de Raad vast dat ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift de termijn om bezwaar te maken ruimschoots was verstreken. In hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Daartoe neemt de Raad, evenals de rechtbank, in aanmerking dat niet gezegd kan worden dat het College gehouden was het besluit tevens in kopie naar de bewindvoerder van appellante te sturen, nu niet is gebleken dat de bewindvoerder als gemachtigde van appellante in de onderhavige aanvraagprocedure optrad.
4.6. Het College heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 juni 2009 niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Het kon daartoe besluiten zonder appellante te hebben gehoord, nu omtrent de
niet-ontvankelijkheid redelijkerwijs geen twijfel bestond en het horen niet tot de beoordeling zou kunnen bijdragen.
4.7. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2011.
(get.) W.F. Claessens.
(get.) P.J.M. Crombach.
HD