ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4544 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering om terug te komen van eerdere weigering toekenning WAO-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 16 juli 2010 het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 24 maart 2009 de aanvraag van appellant om terug te komen van een eerdere weigering van een WAO-uitkering afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren. Appellant had in 1997 al een aanvraag gedaan die was afgewezen, en zijn verzoek in 2009 werd door het Uwv als een herhaalde aanvraag beschouwd. De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, en appellant ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 11 maart 2011 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer. Appellant voerde aan dat er geen medisch onderzoek had plaatsgevonden en dat hij na de wettelijke wachttijd in 1992 nog steeds ernstig ziek was. De Raad voor de Rechtspraak overwoog dat het Uwv bevoegd was om het onderzoek te beperken tot de vraag of er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren, zoals vastgelegd in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de eerdere afwijzing konden rechtvaardigen. Daarom bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 april 2011.

Uitspraak

10/4544 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2010, 09/4479 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.2. Appellant heeft op 27 januari 2009 wederom aan het Uwv verzocht om terug te komen van de eerdere weigering om aan hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen. Het Uwv heeft deze aanvraag aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat niet was gebleken van nieuwe aspecten, heeft het Uwv deze aanvraag bij besluit van 24 maart 2009 afgewezen.
1.3. Het tegen het besluit van 24 maart 2009 door appellant gemaakte bezwaar is, nadat hij in de gelegenheid was gesteld het bezwaar mondeling toe te lichten, bij besluit van 27 augustus 2009 ongegrond verklaard onder de overweging dat appellant bij zijn aanvraag geen stukken heeft bijgevoegd die nog niet bekend waren. Het Uwv heeft tevens vastgesteld dat het verzoek van appellant in feite het besluit van 27 januari 1997 betreft, waarbij hem geen arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 27 augustus 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij het onzorgvuldig vindt dat er geen medisch onderzoek heeft plaatsgehad. Hij heeft benadrukt dat hij na afloop van de wettelijke wachttijd in 1992 nog steeds ernstig ziek was en niet in staat was om te werken.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het Uwv was, nu de aanvraag van een nieuwe aanvraag was na eerdere afwijzende beslissingen, in het licht van artikel 4:6 van de Awb bevoegd om het onderzoek te beperken tot de vraag of er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden door appellant bij de aanvraag zijn vermeld.
4.2. Evenals de rechtbank – en op de door haar in de aangevallen uitspraak aangegeven gronden – is de Raad van oordeel dat appellant bij zijn aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft gesteld.
4.3. Hieruit volgt dat het Uwv bevoegd was het verzoek van appellant af te wijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzingen. Niet kan worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
4.4. Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2011.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M. Mostert.
EK