ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1715

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2797 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid onder de 35%

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 april 2011 uitspraak gedaan in deze kwestie. De appellant, die voorheen als taxichauffeur werkte, meldde zich ziek na een aanrijding op 25 januari 2007. Hij onderging een medisch onderzoek door verzekeringsarts C.L.H. Oudshoorn, die beperkingen vaststelde in de belasting van de nek en de linkerarm, maar concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid onder de 35% bleef. Het Uwv heeft op basis van dit onderzoek besloten dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering.

In de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts M. Keus de eerdere conclusies van Oudshoorn bevestigd. De bezwaararbeidsdeskundige J.G.W. de Wit heeft de geschiktheid van de functies beoordeeld en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid op 0% bleef. De rechtbank heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarbij zij geen aanknopingspunten vond om de medische grondslag van het besluit te betwisten.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat er een voldoende zorgvuldig en diepgaand verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. De Raad onderschrijft de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en concludeert dat de beperkingen en belastbaarheid van appellant correct zijn vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/2797 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te ?[woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ?s-Gravenhage van 7 april 2010, 09/2667 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.B. de Jong, advocaat te ‘s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 30 november 2010 zijn namens appellant aanvullende gronden ingediend alsmede een neurologische expertise van 26 november 2009 van P.L.I. Dellemijn, neuroloog.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Voor het Uwv is verschenen mr. W. de Rooy-Bal.
Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Bij brieven van 12 januari 2011 en 17 januari 2011 heeft het Uwv rapporten van bezwaarverzekeringsarts M. Keus en bezwaararbeidsdeskundige J.G.W. de Wit, achtereenvolgens van 11 en 13 januari 2011, ingediend.
Bij brief van 15 februari 2011 heeft de gemachtigde van appellant op deze rapporten gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een verdere behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was voorheen werkzaam als taxichauffeur. Op 25 januari 2007 heeft hij zich ziekgemeld als gevolg van klachten na een aanrijding.
1.2. Appellant is op 9 oktober 2008 in het kader van de beoordeling van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) onderzocht door verzekeringsarts C.L.H. Oudshoorn. Appellant heeft bij afname van de anamnese aangegeven hoofdpijnklachten te hebben alsmede nek- , schouder- en linkerarmklachten. Voorts ervaart hij cognitieve klachten. Na lichamelijk onderzoek en met inachtneming van medische informatie van de huisarts en radiologische informatie, heeft de verzekeringsarts afwijkende bevindingen gevonden, die het uitgebreide klachtenpatroon echter niet geheel kunnen verklaren. Door verzekeringsarts Oudshoorn zijn beperkingen vastgesteld in de belasting van de nek en de linkerarm, waarbij frequent reiken met links, het boven schouderhoogte werken en zwaar tilwerk beperkt worden geacht. In verband met een licht verminderde kracht in de linkerhand dienen frequente repeterende bewegingen met deze hand licht vertraagd te worden uitgevoerd. Vanwege de nekklachten kan het hoofd niet langdurig in één houding gefixeerd worden. Ten aanzien van de cognitieve klachten acht de verzekeringsarts appellant niet geschikt voor werkzaamheden waarbij lawaai of grote drukte aanwezig is. Ook in het verrichten van meerdere activiteiten en waarbij meerdere prikkels verwerkt moeten worden, acht hij appellant beperkt. Verzekeringsarts Oudshoorn heeft zijn bevindingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 oktober 2008. Vervolgens heeft het Uwv na arbeidskundig onderzoek bij besluit van 13 november 2008 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 22 januari 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.3. In de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts M. Keus geconcludeerd dat hij naar aanleiding van de overgelegde medische stukken in bezwaar geen aanknopingspunten ziet de beperkingen in de FML van 13 oktober 2008 bij te stellen.
1.4. Bezwaararbeidsdeskundige J.G.W. de Wit heeft in haar rapport van 9 maart 2009 functies laten vervallen en heeft functies bijgeduid. De schatting heeft bezwaararbeidsdeskundige De Wit gebaseerd op de functies parkeercontroleur (sbc-code 342022), portier, toezichthouder (divers) (sbc-code 342021) en huishoudelijk medewerker (sbc-code 111333). Vervolgens heeft zij de signaleringen in die functies toegelicht en het verlies aan verdienvermogen berekend op 0%. Hierna heeft het Uwv bij besluit van 11 maart 2009 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 november 2008 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om de eindconclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. De rechtbank heeft overwogen dat de beperkingen zoals die naar voren komen uit de namens appellant overgelegde concept neurologische expertise door neuroloog Dellemijn, niet afwijkend zijn ten opzichte van die in de FML.
2.2. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de passendheid van de bij de schatting betrokken functies. Naar het oordeel van de rechtbank is door de bezwaararbeidsdeskundige genoegzaam uiteengezet waarom de belasting van die functies blijft binnen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid.
3. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. De verzekeringsarts heeft geen lichamelijk onderzoek verricht. Tevens is volgens hem ten onrechte uitgegaan van de diagnose whiplash terwijl uit medisch onderzoek is gebleken dat sprake is van een traumatische cervicale hernia met als restverschijnselen gevoelstoornissen in de linkerarm. Ter ondersteuning heeft appellant in hoger beroep het – in het kader van een letselschadeprocedure opgestelde – definitieve rapport van 26 november 2009 van neuroloog Dellemijn overgelegd. Tot slot is aangegeven dat onvoldoende rekening is gehouden met de schouderklachten alsmede met de duizeligheids- en hoofdpijnklachten.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft er een voldoende zorgvuldig en diepgaand verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Zoals uit de rapportage van 13 oktober 2008 van verzekeringsarts Oudshoorn blijkt, is dit onderzoek gebaseerd op anamnese, eigen lichamelijk onderzoek en het meewegen van informatie uit de behandelend sector. Wat betreft de belastbaarheid van appellant schaart de Raad zich achter het rapport van bezwaarverzekeringsarts Keus van 11 januari 2011 in reactie op het – uit de door appellant gevoerde letselschadeprocedure afkomstige – rapport van neuroloog Dellemijn van 26 november 2009. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts Keus, na dossierstudie en na aanvullend medisch onderzoek op 30 december 2010, inzichtelijk aangegeven dat de beperkingen die Dellemijn heeft aangegeven vrij goed overeenkomen met de opgestelde beperkingen in de FML. Daar waar neuroloog Dellemijn extra beperkingen noodzakelijk heeft geacht, heeft bezwaarverzekeringsarts Keus de FML hierop aangepast. Op de items waar de verzekeringsarts Oudshoorn beperkingen in de FML heeft aangenomen maar die door neuroloog Dellemijn niet beperkt worden geacht, heeft hij deze in de FML in stand gelaten. Vervolgens heeft hij deze extra beperkingen vastgelegd in een nieuwe FML van 11 januari 2011.
Met betrekking tot de schouder-, duizeligheids- en hoofdpijnklachten in hoger beroep heeft appellant geen nadere medische onderbouwing ingebracht voor de stelling dat hij op de voor dit geding relevante datum meer of anders beperkt is dan door het Uwv is aangegeven. Gelet op de voorhanden zijnde medische gegevens ziet de Raad geen aanleiding om aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts Keus te twijfelen. Daarom is terecht uitgegaan van de beperkingen en belastbaarheid van appellant zoals neergelegd in de FML van 11 januari 2011.
4.3. Naar aanleiding van de aangepaste FML heeft bezwaararbeidsdeskundige De Wit in haar rapport van 13 januari 2011 de aan de schatting ten grondslag gelegde functies beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de functie huishoudelijk medewerker (sbc-code 111333) niet langer geschikt is te achten. Vervolgens heeft zij de geschiktheid van de resterende vijf functies nader toegelicht, waarna zij op basis van drie van deze functies de mate van arbeidsongeschiktheid heeft berekend op 0%. De Raad onderschrijft deze rapportage.
5. Het vorengaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op13 april 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) T.J. van der Torn.
JL