[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 september 2009, 08/1610 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 april 2011
Namens appellant heeft mr. B.H.M. Nijsten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2011. Appellant en mr. Nijsten zijn met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.
De Raad heeft het onderzoek heropend, omdat het naar zijn oordeel niet volledig is geweest. Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een rapportage ingezonden van zijn bezwaararbeidsdeskundige van 9 februari 2011.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een verdere behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv van 18 augustus 2008 ter uitvoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Met dit besluit heeft het Uwv uitvoering gegeven aan een uitspraak van de rechtbank van 18 maart 2008, 07/2190, waarbij een eerder afwijzend besluit op de WIA-aanvraag van appellant is vernietigd. Het Uwv heeft bepaald dat appellant met ingang van 5 juni 2007 in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Hij is daarbij uitgegaan van een mate van arbeidsongeschiktheid van 46%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 18 augustus 2008 een voldoende medische en arbeidskundige grondslag heeft.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de (bezwaar)verzekeringsartsen geen juist beeld hebben verkregen van zijn beperkingen om arbeid te verrichten en dat de aan hem voorgehouden functies te belastend zijn. Tot het vervullen van die functies is hij ook niet in staat omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is.
3.2. Het Uwv heeft zich achter het oordeel van de rechtbank gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht met betrekking tot zijn gezondheidstoestand op 5 juni 2007. Zijn beroepsgronden zijn een herhaling van hetgeen hij in de procedure bij de rechtbank heeft gesteld. De Raad onderschrijft volledig het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het besluit van 18 augustus 2008.
4.2. De schatting is gebaseerd op de functies suppoost (vallend onder Sbc-code 342021), medewerker meldkamer/planning (vallend onder Sbc-code 315120) en monteur/monteuse (vallend onder Sbc-code 267050). De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat deze functies, uitgaande van de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 maart 2007 beschreven beperkingen van de mogelijkheden van appellant om arbeid te verrichten, in medisch opzicht voor hem geschikt zijn. Voor zover in de functies sprake is van een belasting die uitgaat boven de in de FML neergelegde belastbaarheid is met de rapportages van de (bezwaar)arbeidsdeskundigen voldoende toegelicht dat appellant tot het vervullen van de functies in staat is.
4.3. Uit de Arbeidsmogelijkhedenlijst volgt dat voor de vervulling van de functie van monteur/monteuse een vereiste is dat de functionaris Nederlands verstaat, spreekt en leest. In zijn rapportage van 23 januari 2008 heeft de bezwaararbeidsdeskundige als zijn opvatting gegeven dat appellant aan deze taaleis voldoet. In de contacten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige met appellant is vastgesteld dat appellant de Nederlandse taal voldoende machtig is en zelfs redelijk goed Nederlands spreekt. Met zijn rapportage van 9 februari 2011 heeft de bezwaararbeidsdeskundige toegelicht dat appellant, gelet op de aard van de door hem gedurende zijn lange verblijf in Nederland gevolgde opleidingen en vervulde functies, ook voldoet aan de eis van Nederlands lezen. Daarbij heeft de bezwaararbeidsdeskundige in aanmerking genomen dat het lezen in de functie van monteur/monteuse zich beperkt tot voorschriften met betrekking tot de inrichting van de werkplek, die niet regelmatig zullen wijzigen en van afbeeldingen kunnen zijn voorzien. Het beroep op de leesvaardigheid van de functionaris is daarmee gering, terwijl hij zo nodig kan terugvallen op een collega als een voorschrift niet duidelijk mocht zijn. Met deze nadere toelichting is komen vast te staan dat de schatting ook een voldoende arbeidskundige grondslag heeft.
4.4. Het Uwv heeft eerst in hoger beroep zijn besluit van een voldoende motivering voorzien. Dat leidt ertoe dat het besluit van 18 augustus 2008 en de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten, worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 644,- in beroep en € 437,- in hoger beroep, in totaal € 1.081,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 18 augustus 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 18 augustus 2008 in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.081,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011.