ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4891 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1988 arbeidsongeschikt is door psychische klachten. Appellante heeft in 1989 een volledige WAO-uitkering ontvangen, maar na een periode van werk in de kinderopvang en een ziekmelding, is haar uitkering in 2000 opnieuw toegekend. Het Uwv heeft op 13 december 2009 de uitkering herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, maar dit besluit werd later ingetrokken en de uitkering werd herzien naar 65 tot 80% per 4 november 2009. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die haar beroep ongegrond verklaarde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 maart 2011, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat. De Raad oordeelt dat er in het dossier geen concrete medische gegevens zijn die twijfels oproepen over de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de bezwaarverzekeringsarts. Appellante heeft verzocht om een onafhankelijk onderzoek door een deskundige, maar de Raad ziet hier geen aanleiding voor. De bezwaararbeidsdeskundige heeft afdoende gemotiveerd dat de voorgehouden functies geschikt zijn voor appellante, ondanks haar klachten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de bezwaararbeidsdeskundige de belasting in de voorgehouden functies niet overschrijdt ten opzichte van de vastgestelde belastbaarheid van appellante.

De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat er geen termen zijn om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 april 2011.

Uitspraak

10/4891 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 augustus 2010, 09/3006 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Simsek, werkzaam als advocaat bij Abvakabo FNV te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 4 maart 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.E.M.M. Verspagen, werkzaam als juridisch medewerker bij Abvakabo FNV. Het Uwv was vertegenwoordigd door F. Snatager.
II. OVERWEGINGEN
1.1 Appellante is in 1988 uitgevallen voor haar werk als administratief medewerkster in verband met psychische klachten. Zij heeft vanaf februari 1989 een volledige WAO-uitkering toegekend gekregen. Na intrekking van de WAO-uitkering is zij vervolgens in 1997 gaan werken in de kinderopvang. Na een ziekmelding voor dit werk en het hebben volbracht van de wachttijd is haar vanaf februari 2000 een volledige WAO-uitkering toegekend.
1.2. Bij besluit van 13 december 2009 heeft het Uwv de uitkering van appellante per 14 mei 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit op bezwaar van 17 september 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het voornoemde besluit gegrond verklaard en het besluit van 13 december 2009 ingetrokken. Voorts is besloten om de WAO-uitkering van appellante per 4 november 2009 te herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80% . Een bedrag van € 322,- zal worden vergoed wegens in de bezwaarprocedure gemaakte kosten.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Zij heeft hiertoe overwogen dat het besluit van 17 september 2009 op een deugdelijke medische grondslag berust. Door appellante zijn in beroep geen nadere concrete medische gegevens ingebracht die aanleiding geven tot twijfel aan de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts en de door hem opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 september 2009. Het medisch advies van A. Krul-van Turenhout, arts, van 27 oktober 2009 is voor het ontstaan van twijfel onvoldoende omdat dit advies niet is gebaseerd op bevindingen na een door deze arts verricht persoonlijk medisch onderzoek van appellante, doch slechts op een telefonische anamnese. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke medische deskundige in te schakelen.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft toereikend gemotiveerd dat de belasting in de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
2. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft in verband met haar stemmingswisselingen. Voor de medische onderbouwing van deze stelling verwijst zij naar de in eerste aanleg ingediende rapportage van A. Krul-van Turenhout en de in hoger beroep ingebrachte brief van 16 september 2010 van deze arts, alsmede naar de brief van 5 januari 2011 van psychiater P.J. Beijaert en sociaal psychiatrisch verpleegkundige N. el Mansouri. Appellante heeft de Raad verzocht om een onafhankelijk onderzoek door een deskundige psychiater te laten verrichten, nu de rechtbank hiervoor ten onrechte geen aanleiding zag. Subsidiair heeft ze aangevoerd dat er een verdergaande urenbeperking dan 20 uur per week dient te worden vastgesteld. De functies van medewerker interne dienst en medewerker assemblage zijn voorts ongeschikt in verband met de beperkte functie van haar rechterschouder, waardoor de in deze functies voorkomende belasting ten aanzien van knijp- en grijpkracht en schroefbewegingen onmogelijk is.
3.1. De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat zich in het dossier van appellante geen concrete, medische gegevens bevinden die grond voor twijfel opleveren aan de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde FML van 1 september 2009.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de door appellante ingediende informatie van huisarts Quaak, sociaal psychiatrisch verpleegkundige N. el Mansouri en psychiater Beijaert, beiden werkzaam bij Regionaal Psychiatrisch Centrum Woerden (RPC) en neuroloog Haverkamp bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling betrokken. Hij heeft de door de behandelende sector gestelde diagnoses overgenomen en op basis van de verstrekte medische gegevens, tezamen met zijn eigen bevindingen na het door hem verrichte medische onderzoek van appellante, de functionele mogelijkheden van appellante vastgelegd in de FML. Hij heeft in de rapportage van 1 september 2009 deugdelijk toegelicht dat hij appellante in staat acht duurzaam arbeid te verrichten, mits de belasting in deze arbeid de functionele mogelijkheden van appellante niet overschrijdt, waarbij hij met name wijst op de aangenomen beperkingen ten aanzien van de werktijden: namelijk ongeveer 20 uur per week en ongeveer vier tot zes uur per dag. Hierbij heeft hij rekening gehouden met de ondersteunde begeleiding die zij krijgt in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in de vorm van een wekelijks dagprogramma van 3 dagdelen à 4 uur en met haar zwakke persoonlijkheidsstructuur die maakt dat om preventieve redenen een urenbeperking dient te worden aangenomen. Daarnaast zijn er velerlei beperkingen opgenomen ten aanzien van het psychisch en sociaal functioneren en in verband met de nekklachten en klachten aan de rechterschouder. De in eerste aanleg ingediende rapportage van medisch adviseur Krul-van Turenhout noch de in hoger beroep ingediende brief van deze medische adviseur doet de Raad twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het advies van Krul-van Turenhout objectieve medische onderbouwing ontbeert.
Uit de brief van RPC van 5 januari 2011 blijkt dat appellante op 22 juni 2009 voor het eerst is gezien bij RPC en dat een behandeling is gevolgd die gericht was op stress reduceren omtrent de Uwv-afhandeling, waarna het dossier in oktober 2010 is afgesloten. In de brief wordt een diagnose volgens DSM-IV weergegeven welke gelijkluidend is aan de door de bezwaarverzekeringsarts aangenomen diagnose: dysthemie, persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven met afhankelijke en dwangmatige trekken, borderline structuur. Deze informatie werpt naar het oordeel van de Raad dan ook geen nieuw licht op de zaak.
3.2. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen, althans onvoldoende aanleiding om een onderzoek door een onafhankelijke deskundige te laten verrichten.
3.3. Ten aanzien van de voorgehouden functies van sorteerder wasserij (SBC-code 111340), huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) en samensteller kunststof (SBC-code 271130) is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige bij rapportage van 2 september 2009 afdoende heeft gemotiveerd dat deze functies geschikt te achten zijn voor appellante. De grieven van appellante ten aanzien van schroefbewegingen en knijpkracht slagen niet. De Raad acht de toelichtingen van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige bij rapportages van respectievelijk 25 oktober 2010 en 28 oktober 2010 (ook) op deze punten overtuigend. Ten aanzien van de grief van appellante dat de functie van sorteerder niet geschikt is omdat in deze functie 6 uur per dag moet worden gewerkt overweegt de Raad het volgende. In deze functie dient maximaal 6 uur per dag te worden gewerkt en gemiddeld 18 uur per week. Daarmee overschrijdt deze functie de functionele mogelijkheden van appellante ten aanzien van de werktijden niet, nu deze zijn vastgesteld op ongeveer 4 tot 6 uur per dag en ongeveer 20 uur per week.
3.4. Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
3.5. De Raad acht geen termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en B.J. van der Net als leden in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M. Mostert.
TM