ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1363

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6083 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA door niet verstreken wachttijd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 september 2010, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had in een besluit van 5 februari 2010 vastgesteld dat appellante per 7 juni 2006 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de wachttijd van 104 weken nog niet was verstreken. Appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. B. Wernik, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de procedure rondom haar melding van arbeidsongeschiktheid niet vlekkeloos is verlopen en heeft verzocht om het geschil te beoordelen zonder rekening te houden met een eerdere uitspraak van de Raad van 28 oktober 2009.

Tijdens de zitting op 4 maart 2011 heeft appellante haar standpunt toegelicht, maar de Raad heeft haar verzoek afgewezen. De Raad oordeelde dat de wachttijd van 104 weken, zoals vastgesteld in de eerdere uitspraak, nog niet was verstreken en dat er geen reden was om van dit oordeel af te wijken. De rechtbank had terecht het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De beslissing werd genomen door de Centrale Raad van Beroep, met G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en B.J. van der Net als leden, in aanwezigheid van griffier M. Mostert. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 april 2011.

Uitspraak

10/6083 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 september 2010, 10/1483 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wernik. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M. Sluijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreid overzicht van de feiten en omstandigheden van belang verwijst de Raad naar zijn tussen partijen gegeven uitspraak van 28 oktober 2009, LJN BK1470.
1.2. Bij besluit van 5 februari 2010 heeft het Uwv – beslissend op bezwaar – gehandhaafd zijn besluit dat voor appellante per 7 juni 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat per 7 juni 2006 de zogenoemde wachttijd van 104 weken niet was volgemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 5 februari 2010 ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de procedure naar aanleiding van haar melding arbeidsongeschiktheid niet vlekkeloos is verlopen. Zij heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de Raad van 28 oktober 2009, genoemd in 1.1. Zij verzoekt daarom de Raad het onderhavige geschil te beoordelen zonder acht te slaan op de uitspraak van de Raad van 28 oktober 2009.
3.2. Ter zitting heeft appellante desgevraagd gesteld dat indien het niet tot de mogelijkheden behoort haar verzoek omschreven in 3.1 in te willigen niet aan het oordeel kan worden ontkomen dat meerbedoelde wachttijd niet is vervuld.
4.1. De Raad volgt appellante niet in haar standpunt en verzoek als bedoeld in 3.1.
4.2. De Raad heeft in zijn uitspraak van 28 november 2009 geoordeeld dat appellante per 7 juli 2004 geschikt is voor haar eigen werk van medewerker electromontage C. De Raad ziet niet in op grond waarvan aan het verzoek van appellante zou kunnen worden voldaan. In deze procedure kan niet aan het door de Raad bij uitspraak van 28 oktober 2009 tussen partijen gegeven oordeel worden voorbijgegaan als ware dit oordeel niet gegeven. Evenmin kan de juistheid van dit oordeel in deze procedure ter discussie worden gesteld.
4.3. Appellante heeft zich bij haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA op het standpunt gesteld dat haar ongeschiktheid voor de functie van medewerker electromontage C is ingetreden per 7 juni 2006.
Per 7 juni 2006 was gelet op 4.2 de in 1.2 bedoelde wachttijd van 104 weken – zoals ook door appellante erkend – nog niet verstreken.
4.4. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 5 februari 2010 – welk besluit zoals is aangegeven in 1.2 rust op de overweging dat de wachttijd nog niet is verstreken – mitsdien terecht ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M. Mostert.
EK