ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1188

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3013 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake re-integratievisie en besluitvorming door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 1 mei 2009 geoordeeld dat het besluit van het UWV van 3 oktober 2008, waarin een bezwaar van betrokkene ongegrond werd verklaard, niet kon standhouden. Betrokkene, die een uitkering ontving op basis van de Ziektewet, had bezwaar gemaakt tegen een 'Plan van aanpak' dat door het UWV was opgesteld. Dit plan was bedoeld om de re-integratie van betrokkene te bevorderen, maar de rechtbank oordeelde dat het plan niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van het UWV behandeld en geconcludeerd dat het 'Plan van aanpak' wel degelijk een zelfstandig rechtsgevolg kan hebben, en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het geen besluit was. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,--.

Uitspraak

09/3013 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 mei 2009, 08/4738 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 13 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P.A.M. van Leeuwen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft betrokkene, die toen een uitkering en gevolgen de Werkloosheidswet ontving, met ingang van 5 september 2007 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij toelichtende brief van 4 juni 2008 heeft appellant aan betrokkene het bij die brief gevoegde en daarbij behorende "Plan van aanpak" van diezelfde datum, opgesteld door appellant, toegestuurd. In dit Plan van aanpak is een visie op de re-integratie van betrokkene gegeven en is vermeld wat betrokkene zelf over zijn mogelijkheden heeft meegedeeld. In het Plan van aanpak is onder meer vermeld:
"Conclusie en afspraken. Vanuit verzekeringsgeneeskundige beoordeling is vastgesteld dat cliënt (lees:) over benutbare mogelijkheden beschikt, rekening houdend met cliënt zijn beperkingen. (…) Met cliënt d.d. 04-06-2008 telefonisch afgesproken dat ik hem zal aanmelden voor deelname aan een re-integratie traject bij een re-integratiebureau."
In de brief van 4 juni 2008 is onder meer vermeld:
"Op 4 juni 2008 heeft u een telefonisch gesprek gehad met onze arbeidsdeskundige. (...) In het gesprek is aan de orde gekomen wat voor u de kortste weg naar werk is. De afspraken die u daarover met de arbeidsdeskundige heeft gemaakt, heeft deze voor u vastgelegd in bijgaand Plan van aanpak."
Aan het slot bevat deze brief een bezwaarclausule.
1.2. Het tegen deze brief door betrokkene gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 3 oktober 2008 ongegrond verklaard. Appellant heeft dit besluit gebaseerd op de artikelen 8a en 11 van de ZW, de artikelen 30 en 30a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) en artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het besluit van 3 oktober 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen volgens de rechtbank inhoudt dat het bezwaar van betrokkene tegen de brief van 4 juni 2008 en tegen het Plan van aanpak alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard. Voorts heeft de rechtbank beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht.
De rechtbank heeft overwogen dat, voor zover het Plan van aanpak beoogt een re-integratievisie te zijn als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI, dat plan niet kan leiden tot het opleggen van een maatregel, als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder p, van de ZW, aangezien niet een re-integratievisie, maar slechts een re-integratieplan, als bedoeld in artikel 30a, derde lid, van de Wet SUWI, kan leiden tot het opleggen van een dergelijke maatregel. In het onderhavige Plan van aanpak zijn voorts geen voor betrokkene uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen uitgewerkt, zodat de uitspraak van de Raad van 10 december 2008, LJN BG8911 geen steun biedt voor het standpunt van appellant, dat dit Plan van aanpak, voor zover het zou moeten worden gekwalificeerd als een re-integratievisie, een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de verplichting van appellant om een re-integratievisie op te stellen uitdrukkelijk is uitgezonderd in artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI ingeval de betrokkene, zoals in dit geval, een uitkering ingevolge de ZW geniet. Voor zover het Plan van aanpak beoogt een plan als bedoeld in artikel 30a, derde lid, van de Wet SUWI te zijn, heeft de rechtbank overwogen dat een dergelijk plan, weliswaar kan leiden tot het opleggen van een maatregel ingevolge de ZW, maar het toch niet als een in dit artikellid bedoeld plan kan worden gekwalificeerd, aangezien het niet -zoals wettelijk is vereist- is voorafgegaan door een re-integratievisie. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de brief van appellant aan betrokkene van
4 juni 2008 niet gekwalificeerd kan worden als een beslissing, gericht op enig rechtsgevolg. Dat hierin een bezwaarclausule is opgenomen, maakt dit niet anders, zodat ook deze brief geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb .
3. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak bestreden met de stelling dat de brief van 4 juni 2008 en het Plan van aanpak voor betrokkene wel rechtsgevolgen in het leven roepen. In het Plan van aanpak is bepaald dat betrokkene bij een re-integratiebureau zal worden aangemeld voor deelname aan een re-integratietraject. Voorts zijn er met betrokkene afspraken gemaakt over sollicitatieverplichtingen en afspraken over vakantieverlof, aldus appellant. Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Over de hoger beroepsgronden van appellant overweegt de Raad als volgt.
4.1.1. In artikel 26, eerste lid, tweede volzin, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is bepaald dat het Uwv in overleg met de verzekerde die op grond van artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b, c of d van de ZW recht heeft op ziekengeld een plan van aanpak opstelt. Ingevolge artikel 26, eerste lid, vierde volzin, van de Wet WIA is artikel 30a, derde en vierde lid, van de Wet SUWI van overeenkomstige toepassing, waarbij voor re-integratievisie telkens wordt gelezen: het plan van aanpak. In artikel 30a, derde lid, van de Wet SUWI – zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang – is bepaald dat indien de re-integratievisie daartoe aanleiding geeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een plan laat opstellen gericht op behoud en verkrijging van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en inschakeling in arbeid. Ingevolge artikel 30a, vierde lid, van de Wet SUWI – eveneens zoals dit luidde ten tijde hier van belang – worden in het re-integratieplan rechten en plichten van de uitkeringsgerechtigde vermeld voor zover die niet in de re-integratievisie zijn vermeld. In artikel 4, tweede lid, van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar voor vangnetters zonder werkgever (Stcrt. 24 juli 2007, nr. 140) zijn de onderdelen opgesomd die het plan van aanpak in ieder geval moet omvatten, waaronder de door de vangnetter te ondernemen activiteiten en de evaluatiemomenten. De Raad heeft in zijn uitspraak van 13 oktober 2010, LJN BO1255, geconstateerd dat ingevolge de zojuist vermelde wettelijke bepalingen tot uitdrukking is gebracht dat het plan van aanpak als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet WIA op één lijn moet worden gesteld met de re-integratievisie.
4.1.2. Voor de vraag of het onderhavige Plan van aanpak een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is, heeft de Raad in zijn uitspraak van 23 september 2009, LJN BJ8466, verwijzende naar zijn, ook door de rechtbank genoemde, uitspraak van 10 december 2008, LJN BG8911, doorslaggevend geacht of het is gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. Daarvan kan sprake zijn als uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen in de re-integratievisie zodanig worden uitgewerkt dat kan worden gesteld dat met de re-integratievisie is beoogd een zelfstandig rechtsgevolg te doen ontstaan.
4.1.3. Dat is met betrekking tot het onderhavige Plan van aanpak het geval. De in dat plan vermelde aanmelding van betrokkene bij re-integratiebureau Agens zonder scholing van betrokkene houdt in dat betrokkene medewerking aan het opstellen van een trajectplan door dit bureau dient te verlenen en dat scholing niet door of vanwege het Uwv wordt vergoed. Voorts is de ingevolge artikel 30, eerste lid, van de ZW op appellant rustende verplichting te trachten passende arbeid te verkrijgen geconcretiseerd doordat in het Plan van aanpak is vermeld dat betrokkene conform de Wet Poortwachter sollicitaties dient te verrichten, hetgeen, zoals ter zitting namens appellant is toegelicht, betekent dat betrokkene vier concrete sollicitatieactiviteiten per maand dient te verrichten. Tenslotte zijn er blijkens het Plan van aanpak met appellant ”conform richtlijnen WW” afspraken gemaakt over vakantieverlof. Dit laatste houdt voor appellant concreet de verplichting in zich met betrekking tot het vakantieverlof te gedragen overeenkomstig desbetreffende richtlijnen.
4.1.4. Nu de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen dat het hier in geding zijnde Plan van aanpak geen besluit in voornoemde zin is, dient die uitspraak te worden vernietigd.
4.2. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad beoordelen of het besluit van 3 oktober 2008 op inhoudelijke gronden in rechte stand kan houden.
Dat is niet het geval, nu appellant dat besluit niet heeft gebaseerd op het in 4.1.1 vermelde samenstel van bepalingen. Dat besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
4.3. De Raad zal onderzoeken of er termen aanwezig zijn om de onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
4.3.1. In beroep heeft betrokkene, onder het inzenden van een psychiatrisch rapport van de hand van B. Mrabti en P. van Loon betoogd dat het besluit van 3 oktober 2008 geen stand kan houden omdat hij niet in staat is mee te werken aan re-integratieactiviteiten wegens zijn gezondheidsklachten. Naast psychische klachten bestaan er bij betrokkene schouderklachten in verband waarmee een MRI-scan is gemaakt en een schouderoperatie dient plaats te vinden. Betrokkene is driemaal, laatstelijk in 2003, geopereerd aan een liesbreuk. Bij het krachtzetten ontstaat flinke pijn. In september 2008 zijn er X-foto’s gemaakt van de elleboog. Gebleken is dat een pees is ontstoken of gescheurd. Deze klacht wordt behandeld met medicatie en fysiotherapie. Ook is betrokkene aan beide ogen geopereerd. Ver kijken geeft een flink probleem. Elke dag is er sprake van hoofdpijn. Tenslotte heeft betrokkene informatie gegeven over de door hem gebruikte medicatie.
4.3.2. Naar aanleiding van de beroepsgronden heeft appellant, onder het inzenden van commentaren van zijn bezwaarverzekeringsarts P. van de Merwe, het standpunt ingenomen dat de beroepsgronden het besluit van 3 oktober 2008 niet kunnen aantasten. Met betrekking tot de fysieke klachten van betrokkene heeft deze bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat er geen medische feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht die niet in zijn rapport van 19 augustus 2008 aan de orde zijn geweest. De Raad stelt vast dat betrokkene de in de beroepsgronden vermelde klachten van fysieke aard in bezwaar naar voren heeft gebracht, onder het overleggen van daarop betrekking hebbende informatie van de behandelend sector. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarop in zijn rapport van 19 augustus 2008 gereageerd. Hetgeen daartegen is aangevoerd heeft bij de Raad geen twijfel gezaaid aan de juistheid van de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad tekent hierbij aan dat betrokkene zijn stellingen daarover niet met andere medische gegevens heeft onderbouwd, dan die welke hij in bezwaar heeft overgelegd. Met betrekking tot de psychische klachten heeft de genoemde bezwaarverzekeringsarts te kennen gegeven dat voor het ondernemen van re-integratieactiviteiten het geen voorwaarde is dat iemand klachtenvrij is. Het is juist de bedoeling dat, met inachtneming van eventueel nog bestaande medische beperkingen, naar hervatten wordt toegewerkt. Dat komt volgens de bezwaarverzekeringsarts duidelijk tot uiting in het Plan van aanpak. Ook de ingebrachte informatie van psychiatrische aard doet daaraan niet af. Van een klinische behandeling van betrokkene is geen sprake. De behandelcontacten zijn eens in de drie weken. De in het psychiatrisch rapport geschetste psychische status is niet dusdanig ernstig, dat van betrokkene per de datum die in dit geding van belang is, in redelijkheid naast een medische behandeling geen re-integratieactiviteiten kunnen worden verlangd. Integendeel, het begeleiden naar een zinvolle, activerende en structurerende bezigheid, zoals het verrichten van passend werk lijkt hier eerder aangewezen dan gecontra-indiceerd. Ook ten aanzien van dit standpunt van de verzekeringsarts ziet de Raad geen aanleiding voor twijfel.
4.3.3. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.3.1 en 4.3.2 zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand blijven.
5. De Raad ziet aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van de € 322,-- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij een beslissing is gegeven over de proceskosten en het griffierecht;
Vernietigt het besluit van 3 oktober 2008;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,--.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst al voorzitter en T. Hoogenboom en C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M. Mostert.
IvR