ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1088

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5828 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor belastingaanslagen over 2005 en 2006

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die bijzondere bijstand had aangevraagd voor de betaling van belastingaanslagen over de jaren 2005 en 2006. De rechtbank Groningen had eerder, op 7 september 2009, het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaard. De aanvragen voor bijzondere bijstand waren afgewezen op basis van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, en artikel 49 van de Wet werk en bijstand (WWB), omdat voor schulden in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is en er geen zeer dringende redenen waren om van dit uitgangspunt af te wijken.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant ten tijde van het ontstaan van de schulden beschikte over inkomen waarmee hij in zijn noodzakelijke bestaanskosten kon voorzien. De belastingaanslagen over 2005 en 2006 werden als schulden aan de Belastingdienst aangemerkt. De Raad concludeerde dat appellant over 2005 niet bijstandbehoevend was en over 2006 deels bijstand had ontvangen, maar ook deels betaald werk had verricht. Dit leidde tot de conclusie dat er geen recht op bijzondere bijstand kon worden ontleend, omdat er geen zeer dringende redenen waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar, en de uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en M.A. Hoogeveen als leden.

Uitspraak

09/5828 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 september 2009, 09/335 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter zitting aan de orde gesteld op 15 februari 2011. Partijen zijn, zoals bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten, omstandigheden en toepasselijke wetgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellant heeft bijzondere bijstand aangevraagd ter betaling van hem opgelegde belastingaanslagen over 2005 (€ 1.055,-- incl. kosten) en over 2006 (€ 679,--). Bij besluiten van 29 augustus 2008 en 9 oktober 2008, gehandhaafd bij besluit van 24 maart 2009, zijn deze aanvragen afgewezen. Daaraan is - kort gezegd - onder verwijzing naar artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, en artikel 49 van de WWB, ten grondslag gelegd dat voor schulden in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is en dat niet gebleken is van zeer dringende redenen om van dat uitgangspunt af te wijken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 maart 2009 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat belastingaanslagen over voorgaande jaren zijn aan te merken als schulden aan de Belastingdienst. Op grond van de voorhanden gegevens gaat de Raad ervan uit dat appellant ten tijde van het ontstaan van de schulden dan wel nadien beschikte over een uitkering of inkomen waarmee in de noodzakelijke bestaanskosten kon worden voorzien, zodat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB zich tegen bijstandsverlening verzet. De Raad neemt daarbij overigens nog in aanmerking dat appellant over 2005 niet bijstandbehoevend was, althans geen algemene bijstand heeft ontvangen, en over 2006 deels bijstand heeft ontvangen maar ook deels betaald werk heeft verricht, waarover door de betreffende werkgevers te weinig loonheffing is ingehouden. Dat laatste was kennelijk aanleiding voor de aanslag over 2006 die vervolgens aan de aanvraag om bijzondere bijstand over 2006 ten grondslag is gelegd.
In hetgeen overigens is aangevoerd ziet de Raad met de rechtbank geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB, zodat ook aan die bepaling geen recht op bijzondere bijstand kan worden ontleend.
4.2. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en M.A. Hoogeveen als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) R.L.G. Boot.
IJ