ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1088
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.C.F. Talman
- R.H.M. Roelofs
- M.A. Hoogeveen
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor belastingaanslagen over 2005 en 2006
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die bijzondere bijstand had aangevraagd voor de betaling van belastingaanslagen over de jaren 2005 en 2006. De rechtbank Groningen had eerder, op 7 september 2009, het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaard. De aanvragen voor bijzondere bijstand waren afgewezen op basis van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, en artikel 49 van de Wet werk en bijstand (WWB), omdat voor schulden in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is en er geen zeer dringende redenen waren om van dit uitgangspunt af te wijken.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant ten tijde van het ontstaan van de schulden beschikte over inkomen waarmee hij in zijn noodzakelijke bestaanskosten kon voorzien. De belastingaanslagen over 2005 en 2006 werden als schulden aan de Belastingdienst aangemerkt. De Raad concludeerde dat appellant over 2005 niet bijstandbehoevend was en over 2006 deels bijstand had ontvangen, maar ook deels betaald werk had verricht. Dit leidde tot de conclusie dat er geen recht op bijzondere bijstand kon worden ontleend, omdat er geen zeer dringende redenen waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar, en de uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en M.A. Hoogeveen als leden.