ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-253 WAZ-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek in bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, geboren in 1955, ontving sinds 1994 een WAZ-uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid door een gebroken ruggenwervel en psychische klachten. In 2007 werd een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid uitgevoerd, waarbij het Uwv weigerde de uitkering te heropenen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% zou zijn. Appellant stelde dat er een nieuw medisch onderzoek had moeten plaatsvinden, omdat zijn medische situatie sinds de intrekking van zijn uitkering in 2005 was verslechterd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv onvoldoende medische onderbouwing heeft gegeven voor het besluit om geen nieuw medisch onderzoek uit te voeren. De Raad stelt dat de medische heroverweging niet op de juiste wijze is uitgevoerd en dat de beschikbare gegevens niet voldoende zijn om de beperkingen van appellant correct in beeld te brengen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en draagt het Uwv op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere tekortkomingen in acht moeten worden genomen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor het Uwv om actuele medische gegevens te betrekken bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De Raad wijst erop dat appellant recht heeft op een nieuw medisch onderzoek indien hij dat verzoekt, en dat het Uwv niet kan volstaan met verouderde informatie.

Uitspraak

09/253 WAZ-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
T U S S E N U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 december 2008, 08/495 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.S. Fluit, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 22 januari 2010 heeft het Uwv desgevraagd nadere informatie verstrekt.
Appellant heeft bij brieven van 27 mei 2010 en 11 februari 2011 zijn reacties doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2011 waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Fluit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren [in] 1955, is op 4 oktober 1993 als directeur/grootaandeelhouder van een technisch bedrijf uitgevallen vanwege gebroken ruggenwervels en psychische klachten. Sedert 3 oktober 1994 ontving hij een uitkering ingevolge de (AAW, later omgezet in de) Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Op grond van de resultaten van een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, aan de hand van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSB), heeft het Uwv bij besluit van
30 mei 2005 de WAZ-uitkering met ingang van 1 juni 2005 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% bedroeg. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend. Het besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.3. Op grond van het Besluit van 29 augustus 2007, houdende wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de verlaging van de leeftijdsgrens voor de toepasselijkheid van het aSB (Stb 2007, 324), is het oude Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (oSB), zoals dat gold tot 1 oktober 2004, per 22 februari 2007 weer van toepassing geworden op een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene die vóór of op 1 juli 1959 is geboren.
1.4. In verband met voornoemde verlaging van de leeftijdsgrens heeft een herbeoordeling plaatsgevonden van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op en na 22 februari 2007 aan de hand van het oSB. Bij besluit van 7 december 2007 heeft het Uwv geweigerd de WAZ-uitkering van appellant met ingang van 22 februari 2007 te heropenen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 25% bedraagt. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 15 april 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit gerichte beroep van appellant ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank moet, gelet op artikel 2, eerste lid, van de WAZ, de mate van arbeidsongeschiktheid niet alleen op arbeidskundige maar ook op medische gronden worden bepaald. De bezwaarverzekeringsarts is bij de onderhavige beoordeling betrokken geweest en de minimale verslaglegging die hieromtrent heeft plaatsgevonden, is volgens de rechtbank niet onzorgvuldig. Van belang is geacht dat appellant tegen het intrekkingsbesluit van 30 mei 2005 geen rechtsmiddel heeft aangewend, dat hij zich nadien niet toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld, dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan de destijds vastgestelde mogelijkheden en beperkingen niet juist zijn en dat appellant nog steeds werkzaam was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Voorts heeft de rechtbank de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde arbeidskundige grondslag met daarbij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid onderschreven. Bij deze berekening is het Uwv uitgegaan van de door appellant genoten inkomsten als directeur van zijn bedrijf.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat niet is voldaan aan artikel 2, eerste lid, van de WAZ. In het onderhavige geval had een nieuw medisch onderzoek moeten plaatsvinden, gericht op de datum 22 februari 2007. Het Uwv had niet mogen volstaan met een verwijzing naar de medische situatie die betrekking heeft op eerdergenoemde intrekkingsdatum 1 juni 2005. In bezwaar heeft appellant, onder overlegging van nadere (medische) gegevens, aangevoerd dat er sprake is van een toename van zijn medische klachten en beperkingen sinds 1 juni 2005. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het Uwv ten onrechte niet is uitgegaan van de meest recente medische gegevens en geen nieuw medisch onderzoek nodig heeft geacht, althans geen rapport ter zake van de betrokken bezwaarverzekeringsarts heeft overgelegd. Weliswaar heeft naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 7 december 2007 een onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts plaatsgevonden maar een medische verslaglegging van dat onderzoek ontbreekt, zodat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een minimale verslaglegging hieromtrent. Appellant heeft in dit verband gewezen op de Nota van Toelichting (NvT) op de wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en op de Memorie van Toelichting op de Wet Verhoging Uitkeringshoogte arbeidsongeschiktheidswetten (HII, 31106, nr. 3, pagina 3). Vermeld is daar dat een nieuwe vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage geschiedt met de meest recente medische gegevens uit het dossier van betrokkene waarover het Uwv beschikt. Betrokkene kan, als hij dat wenst, echter ook om een nieuw medisch onderzoek verzoeken, in welk geval een oproep voor een gesprek met een verzekeringsarts volgt. Ten slotte heeft appellant naar voren gebracht dat het door zijn bedrijf aan hem toegekende loon niet als representatief voor zijn verdiencapaciteit kan worden aangemerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WAZ - voor zover hier van belang - is arbeidsongeschikt de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.2. Zoals blijkt uit de NvT op de wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zullen degenen die inmiddels zijn herbeoordeeld op basis van het aSB uit 2004, en die niet volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard, door het Uwv, ambtshalve worden herbeoordeeld op basis van een dossieronderzoek, tenzij de betrokkene aangeeft daar geen prijs op te stellen. Dit wil zeggen dat een herbeoordeling wordt uitgevoerd op basis van de meest recente (medische) gegevens uit het dossier van de betrokkene bij het Uwv. De betrokkene mag desgewenst echter ook om een nieuw medisch onderzoek verzoeken.
4.3. In het bestreden besluit is overwogen dat, hoewel het gebrek van een hernieuwd medisch onderzoek is hersteld, de medische heroverweging achterwege is gelaten aangezien naar de mening van het Uwv uitgegaan kan en moet worden van een mate van arbeidsongeschiktheidsschatting op praktische gronden. De bedoeling van het oSB als ook het aSB is immers uit te gaan van een maximalisering van de restverdiencapaciteit. Een schatting op grond van het inkomen dat appellant in de praktijk realiseert, prevaleert volgens het Uwv in dit geval. Het Uwv heeft ter zitting aangevoerd dat appellant naar aanleiding van de herbeoordeling per 22 februari 2007 destijds bij brief is gewezen op de mogelijkheid een nieuw medisch onderzoek te vragen. Aangezien appellant van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, is geen rapport overgelegd van het door de bezwaarverzekeringsarts uitgevoerde medisch onderzoek van appellant. Het desbetreffende verzoek van appellant naar aanleiding van zijn bezwaarschrift van 19 december 2007 acht het Uwv te laat ingediend.
4.4. De Raad stelt vast dat het Uwv bij het nemen van het bestreden besluit heeft volstaan met een verwijzing naar de medische informatie uit 2005. Een medisch gemotiveerde, kenbare besluitvorming met betrekking tot de datum hier in geding had naar het oordeel van de Raad evenwel niet mogen ontbreken. Hetgeen hierover in het verslag van de hoorzitting is opgenomen, naar aanleiding van de aldaar door de aanwezige bezwaarverzekeringsarts J.P. Voogd gemaakte opmerkingen, voldoet niet aan de daaraan uit een oogpunt van een goede toepassing van artikel 2, eerste lid, van de WAZ te stellen eisen. Met name is niet aannemelijk gemaakt dat een bezwaarverzekeringsarts naar aanleiding van de stelling van appellant dat hij toegenomen arbeidsongeschikt was, in verband waarmee hij nadere (medische) informatie had overgelegd zoals de bij de hoorzitting overgelegde rapportage van de bedrijfsarts Nikkel, adequaat onderzoek heeft verricht en een medisch onderbouwd standpunt heeft ingenomen. Naar het oordeel van de Raad kan op grond van de beschikbare gegevens niet worden vastgesteld of de van belang zijnde beperkingen van appellant volledig en juist in beeld zijn gebracht, gelet op de datum hier in geding. Wat betreft het standpunt van het Uwv dat appellant te laat, te weten in de bezwaarfase, om een medisch onderzoek heeft verzocht overweegt de Raad dat ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het primair besluit dient plaats te vinden. Feiten en omstandigheden die tijdens de bezwaarschriftprocedure naar voren zijn gekomen en die een ander licht kunnen werpen op de toestand zoals die was op de datum in geding moeten bij de heroverweging in bezwaar in beschouwing worden genomen. De Raad wijst in dit verband naar zijn uitspraak van 17 januari 2006, LJN AV0137. Ook in de genoemde NvT kan geen aanknopingspunt worden gevonden voor de juistheid van het standpunt van het Uwv met betrekking tot de termijn voor het vragen om een medisch onderzoek. Het bestreden besluit berust derhalve niet op een toereikende, kenbare medische grondslag.
4.5. Voorts kan worden geconstateerd dat de arts M. van Dijken die in 2005 onderzoek verrichtte en naar welk onderzoek nu wordt verwezen door het Uwv, destijds verzekeringsarts in opleiding was, zo is ook tijdens de hoorzitting op 20 maart 2008 door het Uwv bij monde van bezwaarverzekeringsarts Voogd erkend. Dit gegeven had naar het oordeel van de Raad voor het Uwv des te meer aanleiding moeten vormen een medisch onderzoek te entameren en de resultaten van zodanig onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen.
4.6. Gelet op hetgeen onder 4.4 en 4.5 is overwogen, volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad met gegrondverklaring van het beroep van appellant het bestreden besluit vernietigen.
4.7. De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dat verband stelt de Raad voorop, dat de bestuursrechter bij een (te verwachten) vernietiging van een besluit op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil behoort te onderzoeken. Dit houdt in, dat de bestuursrechter eerst dient na te gaan of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten dan wel of hij zelf in de zaak kan voorzien. Ligt een van deze mogelijkheden redelijkerwijs niet binnen bereik, dan dient de bestuursrechter na te gaan of een - formele dan wel informele - bestuurlijke lus een reële mogelijkheid is.
4.8. In het voorliggende geval ziet de Raad, gelet op het feit dat thans onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om zelf in deze zaak te voorzien, aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van deze tussenuitspraak.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Draagt het Uwv op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 15 april 2008 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en B.M. van Dun en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.A. van Amerongen.
NK