ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3384 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en procesbelang in WAO-zaak

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Uwv had appellant met ingang van 20 november 2006 volledig arbeidsongeschikt geacht en hem een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De rechtbank oordeelde dat appellant geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, aangezien hij het maximaal haalbare resultaat had bereikt. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn procesbelang vooral betrekking had op een onterechte psychiatrische beoordeling en dat er een correct profiel van zijn persoonlijkheid en belastbaarheid moest worden opgesteld.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat, nu appellant reeds het maximaal haalbare resultaat had bereikt, er geen belang meer was bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De Raad benadrukte dat procesbelang alleen aanwezig is als het resultaat van het hoger beroep daadwerkelijk kan worden bereikt en van feitelijke betekenis is voor de indiener. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de omstandigheden van de zaak geen aanleiding gaven om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter en H.J. Simon en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 april 2011.

Uitspraak

10/3384 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2010, 08/3399 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 8 september 2010 en 14 februari 2011 heeft appellant nadere gronden en (medische) stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2011, waar appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 9 mei 2008 heeft het Uwv met ingang van 29 december 2006 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Het namens appellant tegen dat besluit ingediende bezwaar heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 22 oktober 2008 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard. Besloten is om aan appellant met ingang van 20 november 2006 een WAO-uitkering toe te kennen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant, gegeven het feit dat hij in de onderhavige procedure het maximaal haalbare resultaat, zijnde een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering, reeds heeft bereikt, geen rechtstreeks op de WAO terug te voeren procesbelang heeft kunnen aangeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn procesbelang hoofdzakelijk een onterechte en onjuiste psychiatrisering van zijn persoon betreft en dat voor de toekomst een correct profiel opgesteld dient te worden betreffende zijn persoonlijkheid en belastbaarheid op psychologisch vlak.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting is de Raad van oordeel dat, nu appellant door het Uwv bij het bestreden besluit met ingang van 20 november 2006 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht en hem per die datum een uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Hij wijst er daartoe op dat pas sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat dat met het (hoger) beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Met het bestreden besluit heeft appellant, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, reeds het maximaal haalbare resultaat bereikt. De omstandigheid dat het Uwv bij een eventuele beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid op een toekomstige datum teruggrijpt op de medische grondslag van het bestreden besluit, levert geen voor de onderhavige procedure te honoreren rechtens relevant procesbelang op. Die beoordeling zal immers gegrond dienen te zijn op de medische situatie van appellant op die latere datum.
4.3. Uit het overwogene onder 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en H.J. Simon en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T. Dolderman.
NK