[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 april 2009, 08/3930 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (hierna: Commissie)
Datum uitspraak: 5 april 2011
Namens appellant heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 8 maart 2011, waar partijen - de Commissie met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt vanaf 23 april 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Bij besluit van 21 mei 2008 heeft de Commissie de bijstand met ingang van 1 juni 2008 voor de duur van één maand verlaagd met € 352,-- op de grond dat appellant niet (tijdig) is verschenen voor een afspraak op 5 mei 2008 in verband met zijn re-integratietraject bij FITh, waardoor de afspraak niet door kon gaan.
1.3. Bij besluit van 29 juli 2008 heeft de Commissie het bezwaar tegen het besluit van 21 mei 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 29 juli 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep tegen deze uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet verschijnen op de afspraak hem volledig verwijtbaar is. In dit verband heeft appellant erop gewezen dat hij er alles aan doet om te re-integreren en zo spoedig mogelijk aan het werk te komen en dat hij de opleiding voor het vrachtwagenbewijs met goed gevolg heeft afgerond en daarvan de kosten heeft betaald.
4. De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
4.1. De voor dit geding relevante bepalingen van de WWB en de Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Breda (hierna: verordening) zijn weergegeven in de aangevallen uitspraak, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.
4.2. Gelet op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, ligt in dit geding uitsluitend de vraag voor of het niet (tijdig) verschijnen op de afspraak van 5 mei 2008 appellant in het geheel niet kan worden verweten, zodat de Commissie had moeten afzien van het opleggen van een maatregel, dan wel dat dit verzuim hem slechts in beperkte mate te verwijten valt, zodat de Commissie aanleiding had moeten zien de vastgestelde verlaging te matigen.
4.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat appellant - naar eigen zeggen - er alles aan doet om te re-integreren en om zo spoedig mogelijk aan het werk te komen en dat hij met goed gevolg een opleiding tot vrachtwagenchauffeur heeft afgerond, niet afdoet aan de verwijtbaarheid van het niet (tijdig) verschijnen op de afspraak op 5 mei 2008. Dat appellant het tijdstip van deze afspraak verkeerd had genoteerd, doet daar evenmin aan af.
4.4. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.3 is de Raad met de Commissie en de rechtbank van oordeel dat het niet (tijdig) verschijnen op de afspraak op 5 mei 2008 appellant volledig te verwijten is. Van een situatie waarin vanwege het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid moet worden afgezien van het opleggen van een maatregel dan wel vanwege een beperkte mate van verwijtbaarheid de vastgestelde verlaging moet worden gematigd, is derhalve geen sprake.
4.5. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2011.