ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0484

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/7326 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en hersteltermijn in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving een uitkering naar de norm voor een alleenstaande en was opgeroepen om bankafschriften over te leggen in het kader van een onderzoek naar zijn woonsituatie. Ondanks zijn belofte om de bankafschriften op 21 april 2008 in te leveren, heeft hij deze niet overhandigd. De gemeente heeft vervolgens zijn recht op bijstand opgeschort en uiteindelijk ingetrokken. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet in verzuim was en dat de hersteltermijn van een week te kort was, mede gezien de feestdagen en het weekend die binnen deze termijn vielen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de bankafschriften tijdig heeft ingeleverd. De Raad concludeert dat de gegeven hersteltermijn niet onredelijk kort was en dat appellant, indien hij de termijn te kort vond, actie had moeten ondernemen om een verlenging te vragen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de intrekking van de bijstandsuitkering rechtmatig is.

Uitspraak

08/7326 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 8 december 2008, 08/3147 en 08/2310 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schröder. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.W. Bruinsma, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Volgens zijn opgave huurde hij een kamer aan de [adres 1] te Utrecht. Volgens de gemeentelijke basisadministratie stond appellant vanaf 18 januari 2007 op dat adres ingeschreven en vanaf 28 april 2008 op het adres [adres 2] te Utrecht.
1.2. In het kader van een onderzoek naar zijn woonsituatie is appellant opgeroepen om op 18 april 2008 te verschijnen ten kantore van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, Sociale Zaken & Werkgelegenheid (hierna: dienst), met medeneming van onder meer de bankafschriften vanaf 1 juli 2007. Appellant is daar wel verschenen, maar zonder bankafschriften. Volgens het gespreksverslag van die datum heeft appellant verklaard dat hij zijn bankafschriften uit veiligheidsoverwegingen niet in zijn woning, maar elders bewaarde. Waar dat was wilde appellant niet zeggen. Appellant heeft wel toegezegd dat hij de bankafschriften op 21 april 2008 zou afgeven bij de dienst. Op 18 april 2008 heeft vervolgens een huisbezoek plaatsgevonden aan het adres [adres 1]. Appellant werd daar aangetroffen. Er zijn tijdens dat bezoek geen recente, aan appellant gerichte poststukken, geen persoonlijke bescheiden en nagenoeg geen kleding en levensmiddelen aangetroffen.
1.3. Op 25 april 2008 heeft appellant zich gemeld bij de balie van de dienst op het kantoor Jacobsweerd om de originele bankafschriften op te halen welke hij daar volgens hem op 21 april 2008 had ingeleverd. Volgens de medewerkers van de dienst zijn daar echter geen bankafschriften van appellant ontvangen.
1.4. Vervolgens heeft het College bij besluit van 29 april 2008 met ingang van die datum het recht op bijstand opgeschort. Daarbij is appellant nog in de gelegenheid gesteld de gevraagde bankafschriften vóór 7 mei 2008 op te sturen naar de dienst. Binnen die termijn zijn geen bankafschriften ontvangen.
1.5. Bij besluit van 8 mei 2008 heeft het College, met toepassing van artikel 54, vierde lid van de WWB, de bijstand met ingang van 29 april 2008 ingetrokken.
1.6. Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 8 mei 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 15 juli 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt eerst vast dat appellant tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel heeft aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de handhaving van de intrekking van de bijstand ingaande 29 april 2008 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2. De Raad stelt vervolgens vast dat het hoger beroep inzake de intrekking zich heeft toegespitst op de vraag of er sprake is geweest van een verzuim van appellant en of de appellant gegeven hersteltermijn niet onredelijk kort is.
4.3. Naar de mening van appellant is hij niet in verzuim geweest de gevraagde bankafschriften vanaf 1 juli 2007 tijdig in te dienen nu hij, zoals toegezegd, de originele bankafschriften reeds op 21 april 2008 bij de balie van de dienst in het kantoor Jacobsweerd had ingeleverd. Volgens het rapport van 7 mei 2008 konden de daar werkzame baliemedewerksters zich echter niet herinneren van appellant bankstukken te hebben ontvangen. Die medewerksters hebben daarbij aangegeven dat zij ook nimmer originele bankstukken in ontvangst nemen. Zij verzoeken de cliënten altijd om een kopie te maken en deze in te leveren. Verder is het gebruikelijk dat wanneer de baliemedewerksters persoonlijke bescheiden in ontvangst nemen van cliënten, zij direct telefonisch contact opnemen met de betreffende medewerker van de dienst, met het verzoek deze bescheiden direct aan de balie op te komen halen. In dit geval heeft de betreffende medewerker van de baliemedewerksters geen melding gehad als vorenbedoeld, aldus de weergave van de gebruikelijke gang van zaken in het rapport van 7 mei 2008.
4.4. Uitgaande van deze gebruikelijke gang van zaken heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij de originele bankafschriften op 21 april 2008 heeft ingeleverd.
Het ligt naar het oordeel van de Raad niet voor de hand dat een betrokkene originele stukken als bankafschriften uit handen geeft zonder dat hem daarvan enig bewijsstuk wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een ontvangstbevestiging. Daar komt nog bij dat appellant heeft verklaard dat hij op zeker moment de originele bankafschriften in een enveloppe van de gemeente, zonder begeleidend schrijven, weer in zijn brievenbus heeft aangetroffen, waarna hij de afschriften alsnog in juni 2008 heeft ingeleverd. Namens het College is ter zitting verklaard dat stukken als de onderhavige nimmer zonder begeleidend schrijven worden geretourneerd. De Raad acht ook hierom de door appellant geschetste gang van zaken omtrent het inleveren van de bankafschriften niet aannemelijk.
4.5. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de appellant gegeven hersteltermijn van een week niet te kort is, ook niet nu er binnen die termijn, van 30 april 2008 tot 7 mei 2008, twee feestdagen en een weekend vielen. Daarbij acht de Raad van belang dat appellant er op 18 april 2008 al van in kennis is gesteld dat hij bankafschriften vanaf 1 juli 2007 diende over te leggen en dat appellant in elk geval op 25 april 2008, ruimschoots vóór de aanvang van de hersteltermijn, wist dat bij de dienst geen bankafschriften waren ontvangen. Indien appellant de gegeven termijn te kort vond dan had hij zich tot de dienst kunnen wenden voor het vinden van een oplossing, bijvoorbeeld het vragen van verlenging van die termijn. Nu appellant in dit verband geen actie heeft ondernomen, dienen de gevolgen hiervan voor zijn rekening en risico te komen.
4.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de intrekking van de bijstand met ingang van 29 april 2008 in rechte stand kan houden.
4.7. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) J. de Jong.
HD