ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5589 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende

In deze zaak gaat het om de omzetting van studiefinanciering van een uitwonende naar een thuiswonende norm. Appellant had aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een adres opgegeven, terwijl hij in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) op een ander adres stond ingeschreven. De Minister had appellant gewaarschuwd dat als hij de afwijking tussen beide adressen niet binnen vier weken ongedaan maakte, zijn beurs zou worden omgezet. De Minister heeft vervolgens de studiefinanciering van appellant omgezet naar de norm voor een thuiswonende studerende, wat appellant aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant van de afwijking geen verwijt kan worden gemaakt. De Raad stelt vast dat appellant adequaat heeft gereageerd op de waarschuwingsbrief van de Minister en dat hij mocht aannemen dat hij correct was ingeschreven in de GBA. De Raad concludeert dat de Minister onterecht de studiefinanciering heeft omgezet en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.

De Raad herroept de besluiten van de Minister en veroordeelt deze tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.748,- bedragen, en het griffierecht van € 152,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 25 maart 2011.

Uitspraak

10/5589 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 oktober 2010, 10/170 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister).
Datum uitspraak: 25 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.E.L.Th. Balkema, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2011. Appellant was vertegenwoordigd door mr. Balkema en de Minister door dr. K. Meijer.
II. OVERWEGINGEN
1. Per 1 januari 2010 is de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) in rechte opgevolgd door de Minister. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
2.1. Bij brief van 12 september 2009 heeft de Minister aan appellant meegedeeld dat gebleken is dat het woonadres dat hij aan de Minister heeft opgegeven ([adres 1] te [gemeente] in de maand augustus 2009 afwijkt van het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) geregistreerde woonadres (onbekend). Appellant is in die brief gewaarschuwd dat indien hij de afwijking tussen beide adressen niet binnen vier weken ongedaan maakt, de hem toegekende beurs naar de norm voor een uitwonende studerende vanaf augustus 2009 wordt omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende.
2.2. Vervolgens heeft de Minister bij besluiten van 13 november 2009 de aan appellant toegekende studiefinanciering met ingang van augustus 2009 omgezet in studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende. Het hiertegen door appellant ingediende bezwaar is bij besluit van 20 januari 2010 door de Minister ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Overwogen is daartoe dat appellant heeft verzuimd de afwijking tussen het woonadres dat hij aan de Minister heeft opgegeven en hetgeen is geregistreerd in de GBA ongedaan te maken en dat niet is gebleken dat appellant van deze afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. In de GBA is appellant op 14 september 2009 ingeschreven op het adres 3] te [gemeente] maar hiermee was het aan de Minister op [adres 1] te [gemeente] nog niet gelijk aan het GBA-adres. Op of omstreeks de datum van inschrijving in de GBA op het adres [adres 3] te [gemeente] moet het appellant bekend zijn geweest dat er een adresafwijking zou blijven bestaan. Bovendien is reeds op 3 april 2009 besloten het [adres 2] te gemeente vervallen te verklaren, hetgeen bij appellant bekend had moeten zijn.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 20 januari 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft zich in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake was van een adresafwijking. [adres 1] omsluit volgens appellant het adres [adres 3]. Subsidiair heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat hem van de adresafwijking redelijkerwijs een verwijt kan worden gemaakt. Appellant heeft bij brief van 14 september 2009 aan de gemeente Arnhem [adres 1] als zijn adres opgegeven. Appellant heeft vervolgens van de gemeente geen bevestiging van de inschrijving in de GBA per 14 september 2009 ontvangen, laat staan een gecorrigeerde vaststelling van nummer 17-19 in nummer 19. Hij mocht er dan ook van uitgaan dat hij conform zijn opgave was ingeschreven op nummer 17-19 en dat bijgevolg per 14 september 2009 de adresafwijking was hersteld.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De [naam instelling] (een instelling voor jeugdzorg) te Arnhem heeft de gemeente Arnhem bij brief van 14 september 2009 meegedeeld dat appellant, die dakloos is, het adres van het Thuislozen-team [adres 1] te [gemeente] - als postadres mag gebruiken om zich in te schrijven in de gemeente Arnhem. Conform deze toestemming heeft appellant door middel van het op 14 september 2009 door hem ondertekende inlichtingenformulier opneming in de GBA aan de gemeente Arnhem als [adres 1]. Uit het zich in het dossier bevindende GBA-uittreksel van 7 januari 2010 blijkt dat appellant per 14 september 2009 in de GBA staat ingeschreven op het adres [adres 3].
5.3. De Raad stelt evenals de rechtbank vast dat er ten tijde van belang sprake was van een afwijking in de zin van artikel 1.5 van de Wsf 2000. Immers, appellant had aan de Minister als woonadres opgegeven [adres 1] te [gemeente], terwijl hij in de GBA (met ingang van 14 september 2009) stond ingeschreven op het adres [adres 3] te [gemeente]. Pas met de via het formulier Wijzigingen student van 21 december 2009 aan de Minister doorgegeven woonadreswijziging was er sprake van adresovereenstemming.
5.4. De Raad is vervolgens, anders dan de rechtbank, van oordeel dat appellant van deze afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Appellant heeft naar het oordeel van de Raad adequaat gereageerd op de waarschuwingsbrief van de Minister van 12 september 2009. In dit verband overweegt de Raad als volgt.
Conform de hem verleende toestemming, zoals deze blijkt uit de in 5.2 vermelde, aan de gemeente Arnhem gerichte brief van de [naam instelling], heeft appellant met het op 14 september 2009 door hem ondertekende inlichtingenformulier opneming in de GBA aan de gemeente Arnhem als [adres 1]. Appellant heeft uitdrukkelijk ontkend dat de gemeente Arnhem hem naar aanleiding van deze opgave op enigerlei wijze heeft bericht dat hij - in afwijking van zijn opgave - werd ingeschreven op het [adres 3]. De Raad ziet geen aanleiding om deze ontkenning niet geloofwaardig te achten. De Raad overweegt in dit verband dat de gemeente Arnhem desgevraagd met betrekking tot de inschrijving van appellant bij schrijven van 26 maart 2010 aan het Thuislozen-team van de [naam instelling] stukken heeft gezonden waaruit blijkt dat de aangifte van appellant is verwerkt. Onder deze stukken bevindt zich geen bevestiging van ambtshalve inschrijving door de gemeente Arnhem van appellant op het adres [adres 3]. Slechts de door appellant ondertekende opgave van [adres 1] bij brief van 14 september 2009 is bijgevoegd met daarop een verwerkingsstempel en een ambtelijke paraaf van 15 september 2009. De Raad concludeert dat uit niets is gebleken dat appellant voorafgaand aan het omzettingsbesluit van 13 november 2009 van de zijde van de gemeente Arnhem is geïnformeerd dat hij in afwijking van zijn opgave was ingeschreven op het [adres 3].
De Raad overweegt verder dat het appellant niet kan worden verweten dat hij niet op de hoogte was van het vervallen verklaren van het adres [adres 2], temeer nu de gemeente Arnhem zelf ná het vervallen verklaren van dat adres in mei 2009 [adres 1] gelet op de adressering van de hiervoor genoemde brief van 26 maart 2010 is blijven gebruiken. Gezien het voorgaande mocht appellant ervan uitgaan dat hij conform zijn opgave vanaf 14 september 2009 was ingeschreven in de GBA op [adres 1] te [gemeente] en hij daarmee het in de GBA geregistreerde adres in overeenstemming had gebracht met het door hem eerder aan de Minister opgegeven woonadres. Voor het omzetten van de beurs van appellant als uitwonende per augustus 2009 naar een beurs als thuiswonende bestond mitsdien geen grond. De besluiten van de Minister van 13 november 2009 (Bericht Studiefinanciering 2009/9) en 20 januari 2010 zijn mitsdien onrechtmatig.
5.5. Uit hetgeen is overwogen in 5.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 20 januari 2010 dient gegrond te worden verklaard en dat besluit moet worden vernietigd. Voorts dient het besluit van 13 november 2009 te worden herroepen.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de Minister te veroordelen tot betaling van € 874,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en van € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 20 januari 2010 gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept het besluit van 13 september 2009;
Veroordeelt de Minister in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.748,-;
Bepaalt dat de Minister aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
TM