[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 november 2009, 09/272 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 maart 2011
Namens appellant heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E. Tahitu, kantoorgenoot van mr. Wattilete. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.A. Ahmed, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant heeft op 18 september 2007 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Die aanvraag is afgewezen.
1.2. Vervolgens heeft appellant op 21 november 2007 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Bij besluit van 22 januari 2008 is aan appellant met ingang van 21 november 2007 bijstand verleend, waarbij is vermeld dat de inkomsten uit arbeid van appellant op de bijstand worden gekort. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.3. Bij besluit van 25 september 2008 heeft het College de aan appellant verleende bijstand over de maand januari 2008 in verband met de door appellant ontvangen inkomsten herzien en de bijstand met ingang van 1 maart 2008 ingetrokken. Voorts is een bedrag van € 1.007,04 aan teveel betaalde bijstand teruggevorderd.
1.4. Bij besluit van eveneens 25 september 2008 heeft het College besloten dat appellant aan verleende algemene bijstand en bijzondere bijstand een bedrag van totaal € 2.716,29 dient terug te betalen en dat het tegoed aan vakantiegeld over de periode van 21 november 2007 tot en met 29 februari 2008 wordt verrekend met een deel van het bedrag dat appellant nog aan de Dienst Werk en Inkomen moet terugbetalen. Tevens is bepaald dat appellant de vordering met ingang van 1 oktober 2008 met € 100,-- per maand dient af te lossen.
1.5. Bij besluit van 12 december 2008 heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 25 september 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 december 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt eerst vast dat appellant ook in hoger beroep uitsluitend heeft aangevoerd dat ten aanzien van de verrekening en de terugvordering ten onrechte geen rekening is gehouden met de bijstand die appellant nog tegoed zou hebben over de periode van 18 september 2007, de datum van aanvraag voor een uitkering ingevolge de WW, tot 21 november 2007.
4.2. De Raad stelt vervolgens vast dat appellant tegen het besluit van 22 januari 2008, waarbij de ingangsdatum van de bijstand is vastgesteld op 21 november 2007, geen rechtsmiddel heeft aangewend. Het gevolg hiervan is dat het besluit van 22 januari 2008 in rechte onaantastbaar is geworden. Bij deze stand van zaken is het College er in zijn besluitvorming van 12 december 2008 terecht van uitgegaan dat appellant over de periode van 18 september 2007 tot 21 november 2007 geen bijstand tegoed had. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4.3. De Raad overweegt ten overvloede het volgende. Zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vastgesteld, heeft het College het door appellant ingediende bezwaarschrift, gericht tegen de besluiten van 25 september 2008, alsnog aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 22 januari 2008. De gemachtigde van het College heeft dit ter zitting van de Raad bevestigd en heeft tevens aangegeven dat er thans nog geen besluit op dat verzoek is genomen. Ter zitting van de Raad heeft die gemachtigde desgevraagd verklaard dat hij erop zal toezien dat er binnen een termijn van drie weken alsnog een besluit op het verzoek om herziening wordt genomen. Indien er over vier weken nog geen besluit is dan staat het appellant vrij ter zake te rappelleren, aldus genoemde gemachtigde.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2011.