ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0387

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2641 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van elektrische deuropeners op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van elektrische deuropeners ongegrond had verklaard. De aanvraag was gedaan op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en was afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. De afwijzing was gebaseerd op een medisch advies van H. van den Heuvel, die concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor de gevraagde voorziening. Appellante stelde dat zij benadeeld was doordat zij niet direct toegang had tot het medisch advies en dat de gevraagde voorziening noodzakelijk was om haar beperkingen in het zelfstandig functioneren te compenseren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellante niet in haar belangen was geschaad, aangezien zij alsnog in staat was gesteld om kennis te nemen van het medisch advies en zich daartegen te verweren. De Raad oordeelde dat er geen medische noodzaak was voor de elektrische deuropeners, zoals ook bevestigd door het advies van de medisch adviseur. De informatie van de huisarts die appellante had ingediend, werd niet als voldoende onderbouwing gezien voor haar verzoek. De Raad oordeelde verder dat de argumenten van appellante met betrekking tot de verordening te laat waren ingediend en daarom buiten beschouwing werden gelaten.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellante af. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat appellante de kosten van de procedure zelf moest dragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij aanvragen voor voorzieningen op basis van de Wmo en de procedurele rechten van appellanten.

Uitspraak

09/2641 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 maart 2009, 08/664 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.M.G.A. van der Mast te Nijmegen hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Mast. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft op 9 april 2007 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) een woonvoorziening aangevraagd in de vorm van elektrische deuropeners.
1.2. Bij besluit van 5 juli 2007 heeft het College deze aanvraag afgewezen.
1.3. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante heeft het College zich laten adviseren door de medisch adviseur H. van den Heuvel van Scio Consult. Deze is in de rapportage van 5 december 2007, op basis van lichamelijk onderzoek en informatie van de huisarts en de orthopeed van appellante, tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van een situatie waarvoor het noodzakelijk is een voorziening te treffen. De gewrichtsklachten van appellante zijn adequaat behandeld, de gewrichten vertonen een goede beweeglijkheid en uiterlijk zijn er geen afwijkingen te constateren. Sinds appellante een ingreep aan de rechterschouder heeft ondergaan bestaat de behandeling uit het in beweging blijven. Voorts is fysiotherapie geadviseerd om de spierkracht te doen toenemen. Van den Heuvel heeft geconcludeerd dat appellante voldoende bewegingsmogelijkheid heeft om een deur te kunnen openen. Hij heeft appellante in staat geacht een zware deur te openen, desnoods door beide armen te gebruiken.
1.4. Bij besluit van 3 januari 2008 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 juli 2007 ongegrond verklaard. Het College stelt zich onder verwijzing naar het advies van de medisch adviseur Van den Heuvel op het standpunt dat er geen medische noodzaak bestaat voor het treffen van een voorziening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 3 januari 2008 ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat appellante door het aanvankelijk ontbreken van de onderliggende medische informatie niet is benadeeld, nu de ontbrekende informatie alsnog door het College is ingezonden, terwijl bovendien namens appellante nadere informatie van de huisarts is ingezonden. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het advies van Scio Consult noch naar inhoud noch naar wijze van totstandkoming gebrekkig is te noemen en dat appellante de bevindingen van dat advies niet met een onafhankelijk tegenadvies heeft weerlegd.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wel degelijk processueel is benadeeld doordat zij niet direct kon beschikken over het medisch advies van Van den Heuvel. Voorts is gewezen op door haar ingezonden informatie van haar huisarts van 9 december 2008. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde voorziening nodig is om de door haar ondervonden beperkingen in haar zelfstandig functioneren te compenseren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Artikel 1 van de Wmo bepaalt het volgende:
“1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (...)
g. maatschappelijke ondersteuning (…)
5. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;
6. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het onderhouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer: (…).”
4.1.2. Artikel 4 van de Wmo bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
“1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen: (…)
b. zich te verplaatsen in en om de woning.”
4.1.3. Artikel 5 van de Wmo luidt als volgt:
“1. De gemeenteraad stelt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
(…)”.
4.1.4. Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Nijmegen uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Nijmegen 2007 (hierna: Verordening). Artikel 3 van de Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“2. De voorziening (…) is:
(…)
b. langdurig noodzakelijk om de beperkingen die de persoon (…) ondervindt op het gebied van (…) het zich verplaatsen in een om de woning (…) op te heffen of te verminderen. (…).”
4.2. De Raad overweegt met betrekking tot de stelling van appellante dat zij processueel is benadeeld doordat zij niet direct kon beschikken over het medisch advies van Van den Heuvel dat appellante deze stelling niet heeft onderbouwd. De Raad ziet niet in op welke wijze appellante hierdoor in haar belangen is geschaad, nu zij alsnog in staat is gesteld van het medisch advies kennis te nemen en zich daartegen te verweren.
4.3. Voor zover in hoger beroep naar voren is gebracht dat er een medische noodzaak is voor elektrische deuropeners, is de Raad van oordeel dat dit standpunt geen steun vindt in de rapportage van Van den Heuvel van Scio Consult van 5 december 2007. Van de kant van appellante is voorts geen medische informatie ingezonden die inhoudt dat zij op medische gronden wel is aangewezen op deze voorziening. De informatie van de huisarts van 9 december 2008 houdt niet in dat hij van oordeel is dat appellante op medische gronden is aangewezen elektrische deuropeners, maar betreft een opsomming van de ziekten en gebreken van appellante zoals die in zijn eigen registratiesysteem zijn opgenomen.
4.4. Hetgeen namens appellante ter zitting is aangevoerd met betrekking tot de van toepassing zijnde verordening acht de Raad te laat naar voren gebracht en wordt mitsdien wegens strijd met een goede procesorde buiten aanmerking gelaten.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. de Jong.
HD