ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6226 AW + 09-6228 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke aanstellingen ambtenaren gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellanten, werkzaam als medewerkers bij het callcenter van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam, waren in tijdelijke dienst aangesteld. Hun aanstellingen eindigden automatisch na de afgesproken perioden, zonder dat er uitdrukkelijke toezeggingen tot verlenging waren gedaan. De rechtbank had eerder de bezwaren van de appellanten ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep gingen. De Raad oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders niet verplicht was om de tijdelijke aanstellingen te verlengen, aangezien er geen duidelijke toezeggingen waren gedaan. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de Raad niet inzag dat het college onterecht had gehandeld door in sommige gevallen tijdelijke aanstellingen wel te verlengen en in andere niet. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan op 24 maart 2011.

Uitspraak

09/6226 AW en 09/6228 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellante 1], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante 1), en
[Appellant 2], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante 2)
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2009, 08/4551 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 08/4550 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: college)
Datum uitspraak: 24 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben ieder hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting, waar de zaken gevoegd zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 10 februari 2011. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. R.R.J. Dayala, advocaat te Amsterdam. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. de Wit en [e. J.], beiden werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluiten van 5 juli 2007 en 26 september 2007 zijn appellante 1 en appellante 2 op grond van artikel 214 van het Ambtenarenreglement Amsterdam aangesteld in tijdelijke dienst voor de perioden van, respectievelijk, 20 augustus 2007 tot 20 augustus 2008 en 1 oktober 2007 tot 1 oktober 2008 als medewerker callcenter bij de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam. Bij afzonderlijke brieven van 31 maart 2008 is appellanten meegedeeld dat zij met ingang van 1 april 2008 worden overgeplaatst naar het Facilitair Bedrijf gemeente Amsterdam, en wel bij het Contact Center Amsterdam, waarbij geen wijzigingen plaatsvinden in hun rechtspositie.
1.2. Het college heeft bij afzonderlijke besluiten van 5 juni 2008 aan appellanten meegedeeld dat de hun verleende aanstellingen in tijdelijke dienst na ommekomst van de desbetreffende perioden van rechtswege eindigen.
1.3. Appellanten hebben tegen de besluiten van 5 juni 2008 bezwaar gemaakt. Bij afzonderlijke besluiten van 8 oktober 2008 heeft het college de bezwaren van appellante 1 (hierna: bestreden besluit 1) en appellante 2 (hierna: bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellante 1 tegen bestreden besluit 1, en bij aangevallen uitspraak 2 het beroep van appellante 2 tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 5 juni 2003, LJN AH9041 en TAR 2003, 171) vloeit uit de omstandigheid dat een ambtenaar in tijdelijke dienst is aangesteld voort dat het bestuursorgaan niet gehouden is die aanstelling na afloop van de gestelde termijn te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling, tenzij er een verplichting bestaat tot voortzetting van het dienstverband dan wel het niet verlengen in strijd zou komen met enige regel van ongeschreven recht.
3.2. Appellanten hebben gesteld dat hen is toegezegd dat hun tijdelijke aanstellingen worden verlengd, waarbij zij hebben gewezen op het Plan 4e Sector Contact Center Amsterdam en op een brief van 31 maart 2008. Evenals de rechtbank volgt de Raad appellanten niet in deze stelling. Uit deze stukken is niet af te leiden dat enige uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging aan appellanten tot verlenging van hun aanstelling is gedaan.
3.3. Verder hebben appellanten aangevoerd dat het college ten aanzien van hen gehandeld heeft in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Dit zou het geval zijn, omdat bij een collega van appellanten de tijdelijke aanstelling met een termijn van drie maanden is verlengd. Het college heeft hierover gesteld dat het, gezien de aard van de organisatie (het callcentrum), aangewezen is de omvang van het personeel zo goed mogelijk aan de (steeds wijzigende) omvang van het werk aan te passen en dat dit kan meebrengen dat in één geval een tijdelijke aanstelling wel wordt verlengd en in een ander geval niet. De Raad kan niet inzien dat dit een onjuiste weergave van de hier geldende omstandigheden is. Daarom biedt de informatie van appellanten over het geval waarnaar zij hebben verwezen, onvoldoende houvast aan het oordeel dat het college bij de besluiten de tijdelijke aanstellingen van appellanten niet te verlengen, het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
3.4. Ook hetgeen appellanten overigens nog hebben aangevoerd, leidt de Raad niet tot het oordeel dat de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten ten onrechte ongegrond heeft verklaard. De hoger beroepen slagen dus niet. De aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K.J. Kraan en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2011.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) I. Mos.
HD