op de hoger beroepen van:
[Appellante] en [Appellant], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem van 28 april 2009, 08/2388, en 11 juli 2009, 08/7283 en 08/7284 (hierna: aangevallen uitspraken),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 maart 2011
Namens appellanten heeft mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, hoger beroepen ingesteld.
Het College heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn zoon [naam zoon] en door mr. Klaas. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Klaas. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten zijn sinds 5 augustus 1975 met elkaar gehuwd.
1.2. Appellante ontving sinds 3 september 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande en appellant sinds 24 februari 2006, eveneens naar de norm voor een alleenstaande. Bij de toekenning van de bijstand is het College ervan uitgegaan dat appellanten duurzaam gescheiden leefden in de zin van in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB.
1.3. In verband met het vermoeden dat appellanten niet duurzaam gescheiden leven, heeft het College door de sectie fraudebestrijding van de afdeling sociale zaken en werkgelegenheid een onderzoek laten verrichten naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader zijn waarnemingen verricht, is de woning van appellante aan de [adres 1] en de woning van appellant aan de [adres 2] bezocht, hebben twee buurtbewoners van appellante een verklaring afgelegd, heeft een bewoonster van de woning aan de [adres 2] een verklaring afgelegd en hebben appellanten verklaringen afgelegd. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 1 september 2007. De onderzoeksresultaten zijn voor het College aanleiding geweest om bij besluit van 20 september 2007 de bijstand van appellant over de periode van 23 augustus 2007 tot en met 31 augustus 2007 in te trekken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, alsmede de bijstand van appellant met ingang van 1 september 2007 te beëindigen (lees: in te trekken). Voorts heeft het College bij besluit van 9 oktober 2007, voor zover hier van belang, de bijstand van appellante met ingang van 23 augustus 2007 beëindigd (lees: ingetrokken).
1.4. Bij besluit van 13 december 2007 heeft het College, voor zover hier van belang, op de aanvraag om bijstand van appellante van 17 oktober 2007 afwijzend beslist.
1.5. Bij besluit van 20 december 2007 heeft het College de aanvraag om bijstand van appellant van 19 november 2007 afgewezen.
1.6. Het College heeft bij besluit van 7 februari 2008 de bezwaren van appellante tegen de hiervoor genoemde besluiten van 9 oktober 2007 en 13 december 2007, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Voorts heeft het College bij afzonderlijke besluiten van 28 oktober 2008 de bezwaren van appellant tegen de hiervoor genoemde besluiten van 20 september 2007 en van 20 december 2007 ongegrond verklaard, onder wijziging van de datum van intrekking van de bijstand van appellant in 20 september 2007. De besluitvorming berust op de overweging dat gebleken is dat appellanten, zonder dit te melden, niet duurzaam gescheiden leven en dat na de intrekking van bijstand niet is gebleken van een wijziging in de omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak met nr. 08/2388 heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht, het beroep van appellante tegen het besluit van 7 februari 2008 gegrond verklaard, dat besluit met betrekking tot de intrekking van bijstand vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand blijven. Voorts heeft de rechtbank de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten. Bij de aangevallen uitspraak met nrs. 08/7283 en 08/7284 heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht, het beroep van appellant tegen het besluit van 28 oktober 2008 met betrekking tot de intrekking en terugvordering gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Verder heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
28 oktober 2008 met betrekking tot de afgewezen aanvraag ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat het College op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat appellanten, ten tijde van belang, niet duurzaam gescheiden leefden als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB en dat bij de aanvragen niet is gebleken dat zich een wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan.
3. Appellanten hebben zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraken gekeerd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten, alsmede voor zover de beroepen betreffende de afgewezen aanvragen ongegrond zijn verklaard. Volgens appellanten bieden de onderzoeksbevindingen onvoldoende grondslag voor de conclusie dat zij niet duurzaam gescheiden leven.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat appellanten niet duurzaam gescheiden leven en dat bij de aanvragen om bijstand niet is gebleken dat zich na de besluiten tot intrekking van de bijstand een wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan. De Raad kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank hierover in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. De in hoger beroep aangevoerde beroepsgronden bieden voor de Raad geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Voor het niet nader onderbouwde standpunt van appellanten dat er sprake zou zijn van een te korte periode om niet langer van duurzaam gescheiden leven uit te kunnen gaan, ziet de Raad geen aanknopingspunten in de tekst van en de toelichting bij artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB. Ten aanzien van het feit dat het onderzoek heeft plaatsgevonden in juni en juli 2007 terwijl de bijstand met ingang van 23 augustus 2007 is ingetrokken, overweegt de Raad dat niet gebleken is van een wijziging in de omstandigheden na de periode waarop de onderzoeksbevindingen zien. Voor wat betreft de geseponeerde strafzaak verwijst de Raad naar zijn vaste rechtspraak waaruit volgt dat de bestuursrechter bij de vaststelling van en het oordeel over het hem voorgelegde geschil in het algemeen niet gebonden is aan hetgeen in een strafrechtelijk geding door de desbetreffende rechter is geoordeeld, te minder nu in een strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt en een ander procesrecht van toepassing is.
5. Uit het voorgaande volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komen.
6. Voor een veroordeling tot schadevergoeding bestaat geen ruimte en voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraken, voorzover aangevochten;
Wijst de verzoeken om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van J.K.R.A.M. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2011.
(get.) J.K.R.A.M. Waasdorp.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.