[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2009, 09/1228 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 maart 2011
Namens appellant heeft P.J. Reeser, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 4 januari 2010 ingediend.
Bij twee afzonderlijke brieven van 7 februari 2011 heeft appellant - in twee delen - medische informatie ingezonden. Op het eerste deel daarvan is door een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv in een rapport van 15 februari 2011 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2011. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Aanwezig was ook appellants zoon, [naam zoon]. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.K. Dekker.
1.1. Appellant is op 20 juni 1989 wegens psychische en vermoeidheidsklachten uitgevallen voor zijn voltijdse werkzaamheden als schoonmaker op een scheepswerf.
1.2. In aansluiting op de voor hem geldende wachttijd zijn aan appellant uitkeringen ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 17 juli 2008 is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 18 september 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.4. Bij besluit van 23 maart 2009, hierna: het bestreden besluit, is het bezwaar van appellant tegen het besluit van
17 juli 2008 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben hun conclusies gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector, bestaande uit gegevens van de huisarts en de internist/endocrinoloog. Voorts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door deze verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals verwoord in de Functionele Mogelijkheden Lijst, hierna: FML, van 13 mei 2008. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts afdoende gemotiveerd waarom appellant niet voor een duurbeperking in aanmerking komt. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de enkele stelling van appellant ter zitting dat hij inmiddels onder behandeling is bij een psychiater en dat deze hem gezegd heeft dat sprake is van ernstige psychische klachten niet blijkt dat appellant op de datum in geding, 18 september 2008, meer beperkt was dan door het Uwv aangenomen.
2.2. De rechtbank heeft zich ook kunnen stellen achter de als arbeidsmogelijkheden voor appellant aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies. Niet gebleken is dat de belasting in deze functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
3. In hoger beroep is verwezen naar de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. Aangegeven is dat appellant ter zake van zijn psychische klachten nader wordt onderzocht en dat de uitkomst daarvan aan de Raad zal worden toegezonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt zich achter het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank en sluit zich aan bij de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd. De ter zitting van de Raad door appellants zoon afgelegde verklaring heeft de Raad niet tot een ander oordeel geleid.
4.2. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat niet is gebleken dat het Uwv de medische beperkingen van appellant heeft onderschat. Met betrekking tot het eerste deel van de in hoger beroep door appellant ingezonden medische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 15 februari 2011 geconcludeerd dat deze niet leiden tot een herziening van de FML. De Raad ziet geen aanleiding aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen. Ook het tweede gedeelte van die informatie kan naar het oordeel van de Raad geen ander licht werpen op de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. De in het hoger beroepschrift aangekondigde uitkomst van het nadere onderzoek van de psychische klachten van appellant is niet ingebracht.
4.3. Aldus uitgaande van de juistheid van de in de FML vastgestelde belastbaarheid is de Raad van oordeel dat er, gelet op (bezwaar)arbeidskundige rapporten van 7 juli 2008, 13 maart 2009 en 4 januari 2010, geen grond bestaat om ervan uit gaan dat de aan appellant voorgehouden functies voor hem in medisch opzicht niet geschikt zijn.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2011.