ECLI:NL:CRVB:2011:BP9918

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-807 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming en inschaling in de hogere salarisschaal van ambtenaar bij de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin zijn beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Financiën ongegrond werd verklaard. Appellant was benoemd tot een individuele functie bij de Belastingdienst/Centrale Administratie en was in eerste instantie ingeschaald met behoud van zijn oude salarisschaal. Bij een later besluit werd appellant met ingang van 1 januari 2008 ingeschaald in een nieuwe salarisschaal, maar de staatssecretaris stelde januari aan als zijn periodiekmaand, terwijl appellant meende dat juli zijn periodiekmaand moest zijn. Hij baseerde zich hierbij op het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPVB), waarin staat dat de maand van benoeming als periodiekmaand geldt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de uitleg van de staatssecretaris over de periodiekmaand niet correct was, vooral gezien het feit dat appellant in een identieke situatie verkeerde als zijn collega [K.], die wel in juli als periodiekmaand was vastgesteld. De Raad oordeelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel in dit geval gegrond was, omdat de staatssecretaris een fout had gemaakt in de behandeling van de bezwaren van appellant en [K.]. De Raad besloot het eerdere besluit van de staatssecretaris te herroepen en stelde de periodiekmaand van appellant vast op juli 2008, met terugwerkende kracht.

De uitspraak benadrukt het belang van gelijke behandeling van ambtenaren in vergelijkbare situaties en de noodzaak voor de overheid om consistent te zijn in haar beslissingen. De Raad veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.196,- bedroegen, en bepaalde dat het griffierecht van € 368,- aan appellant moest worden vergoed.

Uitspraak

10/807 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 6 januari 2010, 08/2046 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Financiën (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 24 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. J. Choufoer-van der Wel, advocaat te ’s-Gravenhage. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B.J.M. Oenema, werkzaam bij het ministerie van Financiën.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is met ingang van 1 juli 2007 benoemd tot [naam functie] bij de Belastingdienst/Centrale Administratie. Aangezien appellant bij de benoeming nog niet in volle omvang en met de nodige geschiktheid en bekwaamheid de tot de nieuwe functie behorende werkzaamheden vervulde, is hij ingeschaald met behoud van zijn toen geldende salarisschaal en het voor hem geldende salarisbedrag.
1.2. Bij besluit van 5 augustus 2008 (hierna: primair besluit) is appellant met ingang van 1 januari 2008 ingeschaald in salarisnummer 8 van schaal 12, de bij zijn functie behorende salarisschaal. Tevens is meegedeeld dat de eerstvolgende periodieke verhoging in de schaal zal plaatsvinden in januari 2009. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van januari als zijn periodiekmaand. In zijn visie is juli zijn periodiekmaand. Appellant beroept zich daarbij op hoofdstuk 4, onderdeel 1.1.2, punt 3, van het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPVB), waarin wordt bepaald dat de maand van benoeming als periodiekmaand geldt. Tevens heeft hij gewezen op zijn collega [K.], die in exact dezelfde situatie verkeerde en die zijn bezwaar zag toegewezen.
1.3. De staatssecretaris heeft het bezwaar van appellant bij besluit van 15 oktober 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant in zijn vorige functie op het maximum van salarisschaal F, trede 17, werd bezoldigd en in die functie geen hoger salarisniveau meer kon bereiken. Appellant kon daarom in de nieuwe functie een hoger salarisniveau bereiken dan in het geval dat hij zijn oude functie zou zijn blijven uitoefenen. Voor handhaving van de oude periodiekdatum is dan geen ruimte, aldus de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel afgewezen op de grond dat in het geval van [K.] een fout is
gemaakt en het gelijkheidsbeginsel niet zo ver gaat dat een ten aanzien van de ene ambtenaar gemaakte fout herhaald moet worden ten aanzien van een andere ambtenaar.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. De functie waarin appellant met ingang van 1 juli 2007 is benoemd, is een zogenoemde individuele functie. De gevolgen voor het salaris bij benoeming in een individuele functie zijn geregeld in hoofdstuk 4, onderdeel 1.2.2, punt 3, van het RPVB (hierna: punt 3). Punt 3 luidde als volgt:
“3. De maand van benoeming geldt als periodiekmaand. De periodiekmaand blijft gehandhaafd indien inschaling in de nieuwe schaal plaats heeft op een salarisniveau dat gelijk is aan of lager is dan het salarisniveau dat binnen één jaar in de oude schaal zou zijn bereikt.”.
Op 25 augustus 2008 is aan punt 3 de volgende zin toegevoegd:
“Deze bepaling ziet op het in punt 2 vermelde uitgangspunt dat benoeming en inschaling in een hogere schaal gelijktijdig plaats heeft. Is dat niet het geval, dan geldt de maand van inschaling als periodiekmaand, tenzij de inschaling in de nieuwe schaal plaats heeft op een salarisniveau dat binnen één jaar in de oude schaal zou zijn bereikt.”
3.2. De Raad stelt voorop dat punt 3 in zijn geheel en in relatie tot punt 2 moet worden bezien. Naar het oordeel van de Raad ziet de letterlijke tekst van punt 3, zoals dat luidde vóór 25 augustus 2008, mede gezien het bepaalde in het daaraan voorafgaande punt 2, op de situatie dat benoeming in de individuele functie en inschaling in de nieuwe (hogere) schaal gelijktijdig plaatsvinden. De Raad heeft geen aanleiding voor twijfel aan de mededeling van de staatssecretaris, mede gelet op het bepaalde in onderdeel 1.2.3.2, punt 4a, van het RPVB, dat punt 3 zo wordt uitgelegd dat in de situatie dat benoeming in de individuele functie en inschaling in de hogere schaal niet gelijktijdig plaatsvinden, in beginsel de maand van inschaling de periodiekmaand is. Met de staatssecretaris is de Raad van oordeel dat een dergelijke uitleg van punt 3 een redelijke uitleg is en dat de aan punt 3 op 25 augustus 2008 toegevoegde tekst gezien moet worden als een nadere verduidelijking en niet als een inhoudelijke wijziging van punt 3. Op dit punt slaagt het hoger beroep van betrokkene niet. Volledigheidshalve merkt de Raad op dat de omstandigheid dat appellant in zijn oude functie bezoldigd werd op het maximum van de voor hem geldende salarisschaal ertoe leidt dat bij toepassing van punt 3 geen andere maand dan de maand van inschaling als periodiekmaand kan gelden.
3.3. Naar aanleiding van het beroep dat appellant heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel, stelt de Raad vast dat niet in geschil is dat [K.] - voor zover hier van belang - in exact dezelfde omstandigheden verkeerde als appellant. [K.] is met ingang van hetzelfde moment in een identieke individuele functie geplaatst. Uit het desbetreffende besluit blijkt dat de staatssecretaris [K.] met ingang van 1 januari 2008 heeft ingeschaald in salarisnummer 8 van salarisschaal 12 en dat de eerstvolgende periodieke verhoging zal plaatsvinden in juli 2008. Tevens blijkt uit dat besluit dat het is genomen naar aanleiding van het bezwaar van [K.] tegen een besluit van 29 mei 2008 en dat ter motivering is aangevoerd dat de gronden in het bezwaar van [K.] rechtvaardigen dat een nieuw besluit wordt genomen. De Raad merkt op dat het aan appellant gerichte primaire besluit één dag na het aan [K.] gerichte besluit op bezwaar krachtens mandaat door dezelfde functionaris is genomen.
3.4. De staatssecretaris heeft zich beroepen op vaste rechtspraak van de Raad dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver gaat dat een eenmaal ten aanzien van een ambtenaar bij de toepassing van regelgeving gemaakte fout herhaald moet worden ten aanzien van een andere ambtenaar in een gelijke situatie. In de situatie zoals die is geschetst in 3.3 ziet de Raad echter aanleiding om in dit geval, gelet op de uitzonderlijke omstandigheid dat het gaat om twee volstrekt identieke situaties, dat de fout niet is gemaakt in een primair besluit, maar in een besluit naar aanleiding van een bezwaar en dat dit besluit naar aanleiding van het bezwaar van [K.] door dezelfde functionaris is genomen één dag vóór het primaire besluit ten aanzien van appellant, het beroep op het gelijkheidsbeginsel wel te honoreren. Het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep van appellant moet gegrond worden verklaard.
4. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien. Omdat het bezwaar van appellant tegen de vaststelling van januari als periodiekmaand gegrond is, zal de Raad het besluit van 5 augustus 2008 in zoverre herroepen en de periodiekmaand van appellant met ingang van 1 januari 2008 vaststellen op de maand juli.
5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding de staatssecretaris met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 322,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 874,- wegens kosten van juridische bijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept het primaire besluit voor zover daarbij is bepaald dat de eerstvolgende periodieke verhoging in schaal 12 zal plaatsvinden in januari 2009;
Stelt vast dat de eerstvolgende periodieke verhoging in salarisschaal 12 zal plaatsvinden in juli 2008 en bepaalt dat deze uitspraak van de Raad in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
Veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.196,-;
Bepaalt dat de staatssecretaris aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 368,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en R. Kooper en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) I. Mos.
HD