[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 december 2009, 09/2655 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 24 maart 2011
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 10 februari 2011. Appellante is - zoals tevoren is bericht - niet verschenen. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.W. van den Berg, werkzaam bij de politieregio Zeeland.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Volstaan wordt met het volgende.
1.1. Appellante was sinds januari 2007 in de rang van [naam rang] werkzaam bij de politieregio Midden en West Brabant, district Tilburg.
1.2. In het kader van een onderzoek door de Rijksrecherche naar het verdwijnen van een in een politiebureau in Tilburg opgeslagen partij drugs is appellante op 4 maart 2008 aangehouden en in verzekering gesteld. Na verhoor is zij de volgende dag weer in vrijheid gesteld.
1.3. Op basis van de resultaten van het onderzoek, neergelegd in een proces-verbaal van 20 april 2008, heeft de korpsbeheerder, na aan appellante het voornemen daartoe bekend te hebben gemaakt waarop zij heeft gereageerd, bij besluit van 25 augustus 2008 aan appellante op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie met onmiddellijke ingang de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd; dit besluit is bij besluit van 10 februari 2009 aangevuld.
1.4. Het bezwaar van appellante tegen het hiervoor genoemde (aangevulde) besluit is bij besluit van 27 april 2009 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. De aan appellante opgelegde disciplinaire straf van ontslag berust op een aantal gedragingen die aan de hand van de aangevallen uitspraak als volgt kunnen worden samengevat:
a. appellante heeft sinds 2002/2003 vriendschappelijke contacten onderhouden met een man, B, van wie zij wist dat hij ernstige criminele antecedenten had;
b. appellante heeft van die contacten niet eerder dan in januari 2008, zij het onvolledig want zonder de naam van B te noemen, een leidinggevende op de hoogte gesteld;
c. appellante heeft daarna, ondanks een dringende waarschuwing, het contact met B niet verbroken;
d. appellante heeft B telefonisch informatie gegeven over de partij drugs die in een politiebureau was opgeslagen.
3.2. De Raad stelt vast dat appellante in hoger beroep niet betwist dat zij de onder overweging 3.1 vermelde, in hoofdzaak aan het proces-verbaal van de Rijksrecherche te ontlenen, gedragingen aan de dag heeft gelegd en evenmin dat deze gedragingen als plichtsverzuim aangemerkt kunnen en moeten worden. Haar stelling is dat het om plichtsverzuim gaat dat niet zo ernstig is dat de disciplinaire straf van ontslag gerechtvaardigd is.
3.3. De Raad volgt appellante niet in die stelling. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het plichtsverzuim, de verweten gedragingen tezamen genomen, zodanig ernstig is dat - ook indien gelet wordt op de onmiskenbaar aanzienlijke gevolgen die het strafontslag voor appellante meebrengt - de opgelegde straf daaraan niet onevenredig is te achten. Appellante heeft ten gevolge van het plichtsverzuim het vertrouwen dat de korpsbeheerder in haar als [naam functie] moest kunnen stellen ernstig beschaamd en ook afbreuk gedaan aan het beeld van een betrouwbaar en integer politiekorps waar het publiek op mag rekenen.
3.4. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K.J. Kraan en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2011.