ECLI:NL:CRVB:2011:BP9678

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/10 WAO + 10/3344 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering herziening uitkering op basis van toegenomen beperkingen

In deze zaak heeft appellante, die sinds 1974 arbeidsongeschikt is door een bromfietsongeval, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar uitkering te herzien. Appellante had verzocht om herziening van haar uitkering per 1 november 2001, omdat zij stelde dat haar klachten waren toegenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 maart 2011 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts, P.M. Cramer, voldoende en zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de allergieklachten van appellante, waarbij dermatoloog dr. T. Rustemeijer en klinisch arbeidsgeneeskundige J.G. Bakker zijn ingeschakeld. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de betrokken verzekeringsartsen en dat de medische situatie van appellante niet was gewijzigd ten opzichte van het eerder opgestelde belastbaarheidspatroon.

De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de Raad bevestigde deze uitspraak voor zover deze was aangevochten. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de uitkering te herzien, omdat er op 1 november 2001 geen sprake was van toegenomen beperkingen. De Raad merkte op dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie had meegewogen, inclusief gegevens van de huisarts en behandelaars van appellante. De Raad vond ook geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot de diagnose syringomyelie en de rugklachten van appellante.

De uitspraak van de Raad bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 27 mei 2010 ongegrond. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/10 WAO + 10/3344 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 december 2008, 07/2982 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Goettsch, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een besluit op bezwaar van 27 mei 2010 (met bijlagen) ingezonden.
Namens appellante is een nader stuk met bijlagen ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2011, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Goettsch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft in verband met verschillende lichamelijke klachten als gevolg van een haar in 1974 overkomen bromfietsongeval - waarbij zij onder meer beenfracturen heeft opgelopen - gedurende lange perioden een naar een volledige mate van arbeidsongeschiktheid berekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, welke uitkering laatstelijk per
24 april 2001 is vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2.1. Appellante heeft op 21 december 2004 om herziening van haar uitkering per 1 november 2001 gevraagd vanwege een toename van klachten. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 oktober 2005 geweigerd om de uitkering te herzien onder de overweging dat de medische situatie van appellante niet is gewijzigd.
2.2. Naar aanleiding van het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft een bezwaarverzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek is bij besluit van 19 januari 2006 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de medische beoordeling gelet op de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen op voldoende zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat er geen aanleiding is de conclusie van het Uwv dat er ten opzichte van het eerder opgestelde belastbaarheidspatroon, retrospectief bezien geen sprake is van toegenomen beperkingen vanaf eind 2001, onjuist te achten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde medische motivering waar het betreft de beperkingen die voortvloeien uit de bij appellante bestaande latexallergie. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv de eventueel uit de latexallergie voortvloeiende beperkingen onvoldoende heeft onderzocht en het bestreden besluit op dit punt dient te heroverwegen en op basis daarvan een nieuw besluit dient te nemen.
4. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij vanaf 1 november 2001 toegenomen arbeidsongeschikt is, dat de rug- en allergieklachten zijn onderschat en dat de diagnose syringomyelie is gesteld. Ter ondersteuning heeft appellante informatie van de behandelende neuroloog en orthopedisch chirurg overgelegd.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak bij besluit van 27 mei 2010 opnieuw afwijzend beslist op het bezwaar van appellante en het besluit van 17 oktober 2005 gehandhaafd. Volgens vaste rechtspraak volgt uit de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht dat indien naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt, dit besluit door de Raad bij de beoordeling wordt betrokken. Aan het nieuwe besluit ligt het rapport van de bezwaarverzekeringsarts P.M. Cramer van 22 april 2010 ten grondslag. De bezwaarverzekeringsarts heeft dermatoloog dr. T. Rustemeijer en klinisch arbeidsgeneeskundige J.G. Bakker ingeschakeld om onderzoek te doen naar de allergieklachten van appellante. Op basis van de bevindingen van deze deskundigen en na het meewegen van de gegevens van de huisarts en de behandelaars van appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat op 1 november 2001 geen sprake is van toegenomen beperkingen.
5.2. In dit geding dient de vraag beantwoord te worden of het Uwv terecht heeft geweigerd heeft de uitkering van appellante te herzien omdat op 1 november 2001 geen sprake is van toegenomen beperkingen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts Cramer met de inschakeling van de dermatoloog Rustemeijer en klinisch arbeidsgeneeskundige Bakker voldoende en zorgvuldig onderzoek verricht naar de allergieklachten van appellante. De Raad onderschrijft het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat appellante in 1997 al bekend is met een allergie, dat na het onderzoek van de genoemde deskundigen nu vast is komen te staan om welke vorm van contactallergie het precies gaat en dat uit de ter beschikking staande gegevens niet kan worden afgeleid dat op 1 november 2001 zich een toename van deze contactallergie heeft voorgedaan. Wat betreft de fysieke- en psychische klachten van appellante verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Ook de Raad ziet geen reden te twijfelen aan de bevindingen en conclusies van de betrokken verzekeringsartsen, waarbij informatie van de huisarts en behandelaars van appellante zorgvuldig is meegewogen. In hetgeen appellante in hoger beroep met betrekking tot haar rugklachten heeft aangevoerd ziet de Raad evenmin aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen. De Raad merkt in dit verband op dat de bezwaarverzekeringsarts Cramer na het meewegen van informatie van de behandelend orthopedisch chirurg en neuroloog genoegzaam heeft uiteengezet waarom de diagnose syringomyelie niet leidt tot het aannemen van een toename van beperkingen op
1 november 2001.
5.3. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep tegen het besluit van 27 mei 2010 ongegrond dient te worden verklaard en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bevestigd dient te worden.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 mei 2010 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M. Mostert.
CVG