ECLI:NL:CRVB:2011:BP9522

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1318 WWB + 11/646 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor dieetkosten en de beoordeling van meerkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam gedeeltelijk gegrond verklaarde. Appellant had op 21 november 2007 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in verband met medische kosten, specifiek voor dieetkosten. De GGD adviseerde appellant in aanmerking te laten komen voor een vergoeding van € 25,-- per maand voor dieetkosten en € 25,-- per maand voor energiekosten. Het College volgde dit advies en kende bijzondere bijstand toe, maar verhoogde het bedrag met 40% op basis van gemeentelijke werkvoorschriften, waardoor appellant in totaal € 70,-- per maand ontving.

De rechtbank oordeelde dat de vergoeding voor dieetkosten conform het beleid was vastgesteld en dat appellant zijn stelling dat deze vergoeding onvoldoende was, niet had onderbouwd. In hoger beroep betoogde appellant dat hij in de aanvraagfase een gespecificeerde onderbouwing had ingediend, waardoor het College had moeten afwijken van het beleid. De Raad voor de Rechtspraak overwoog dat, hoewel appellant medische gegevens had overgelegd, deze niet aantoonden dat de dieetkosten hoger waren dan de toegekende vergoeding. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde, omdat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de vergoeding voor dieetkosten onvoldoende was.

De Raad zag geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten in hoger beroep. De uitspraak werd gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van griffier J. de Jong, en werd openbaar uitgesproken op 22 maart 2011.

Uitspraak

09/1318 WWB
11/646 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2009, 08/1445 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend en een nader besluit van 9 maart 2009 aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2011. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Carter, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 21 november 2007 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in verband met medische kosten. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het College de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (hierna: GGD) verzocht om een advies uit te brengen over de meerkosten die er voor appellant bestaan en of deze voor vergoeding in aanmerking komen.
1.2. Op 17 december 2007 heeft de GGD advies uitgebracht. Volgens het advies behoort appellant tot de doelgroep die in aanmerking komt voor toepassing van de Regeling Chronisch Zieken en Gehandicapten (hierna: de Regeling). Voorts heeft de GGD geadviseerd om appellant op grond van de Regeling in aanmerking te laten komen voor een vergoeding van € 25,-- per maand voor de meerkosten van zijn dieet en € 25,-- per maand voor de meerkosten van energie.
1.3. Bij besluit van 21 december 2007 heeft het College overeenkomstig het advies van de GGD aan appellant bijzondere bijstand toegekend en voorts het toegekende bedrag op grond van de toen geldende gemeentelijke Werkvoorschriften met 40% verhoogd, zodat appellant met ingang van 1 november 2007 bijzondere bijstand is toegekend van in totaal € 70,-- per maand.
1.4. Bij besluit van 6 maart 2008 heeft het College de bezwaren van appellant voor zover hier van belang ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 maart 2008 gegrond verklaard en dat besluit, voor zover het betrekking heeft op de energiekosten, vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit te nemen. Met betrekking tot de dieetkosten heeft de rechtbank overwogen dat de vergoeding conform het beleid is vastgesteld en dat appellant zijn stelling dat de toegekende vergoeding voor de dieetkosten onvoldoende zou zijn niet nader heeft onderbouwd, zodat het besluit van 6 maart 2008 op dit punt in stand kan blijven.
3. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het College op 9 maart 2009 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Hierbij is het bezwaar met betrekking tot de energiekosten gegrond verklaard en is aan appellant een vergoeding van € 35,-- per maand toegekend. Appellant heeft in zijn reactie van 22 februari 2011 laten weten dat dit nadere besluit wat betreft de energiekosten geheel aan zijn bezwaren tegemoet komt, zodat de Raad dit besluit ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet in zijn beoordeling zal betrekken.
4. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank daarbij heeft overwogen dat het besluit van 6 maart 2008 wat betreft de dieetkosten in stand kan blijven. Volgens appellant heeft de rechtbank niet onderkend dat hij in de aanvraagfase een nadere, gespecificeerde onderbouwing van de dieetkosten heeft ingediend, als gevolg waarvan het College had moeten afwijken van het gevoerde beleid ten aanzien van deze dieetkosten.
5. De Raad overweegt hieromtrent het volgende.
5.1. De Regeling, zoals deze luidde ten tijde hier in geding, is vastgelegd in paragraaf 9.4.5 van de gemeentelijke Werkvoorschriften. Blijkens deze paragraaf is de Regeling vastgesteld in het kader van het armoedebeleid van de gemeente Amsterdam en bedoeld voor onder meer mensen met een chronische ziekte. De Regeling maakt het mogelijk om bijzondere bijstand toe te kennen voor een langere periode, zonder dat voor de verlenging jaarlijks een aanvraag en een advies van de GGD nodig is. De GGD beoordeelt of een aanvrager behoort tot de doelgroep van de Regeling. Degenen die tot deze doelgroep behoren, ontvangen forfaitaire vergoedingen voor de (meer)kosten die zij in verband met hun chronische ziekte of handicap hebben moeten maken, verhoogd met 40%.
5.2. Door de GGD is onder meer geadviseerd appellant op grond van de Regeling in aanmerking te laten komen voor een vergoeding van de (meer)kosten in verband met zijn te volgen dieet, waarbij de hoogte van het bedrag forfaitair is bepaald op € 25,-- per maand. Het College heeft overeenkomstig dit advies besloten.
5.3. Wordt verzocht om een vergoeding van meerkosten die het forfaitaire bedrag van € 25,-- te boven gaan, dan moeten, zo begrijpt de Raad het in 5.1 en 5.2 uiteengezette beleid, die meerkosten aannemelijk worden gemaakt.
5.4. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij in de aanvraagfase nadere gegevens heeft overgelegd, op grond waarvan het College had moeten afwijken van zijn beleid en hem een hogere vergoeding had moeten toekennen. De Raad volgt appellant hierin niet. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant tijdens de aanvraagfase, maar ook tijdens de bezwaarfase de nodige medische gegevens heeft overgelegd alsmede een overzicht van zijn bankrekening over de periode 24 augustus 2007 tot en met 30 november 2007. Uit deze gegevens volgt echter niet dat sprake is van hogere meerkosten voor een dieet dan waarvoor het College vergoeding heeft toegekend. De Raad onderschrijft dan ook de overweging van de rechtbank dat appellant zijn stelling dat de toegekende vergoeding voor de dieetkosten onvoldoende zou zijn, niet aannemelijk heeft gemaakt.
5.5. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) J. de Jong.
HD