ECLI:NL:CRVB:2011:BP9403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5388 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de uitsluiting van hartklachten en diabetes als oorzaken van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in 1985 arbeidsongeschikt raakte als walser. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de hartklachten van appellant terecht buiten beschouwing had gelaten bij de herziening van zijn uitkering. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn uitkering, die was aangepast van 25-35% naar 35-45% arbeidsongeschiktheid. Hij stelde dat zijn hartproblemen en diabetes hem belemmerden in het verrichten van werkzaamheden, maar de Raad oordeelde dat deze klachten geen rol hadden gespeeld bij de oorspronkelijke toekenning van de uitkering. De Raad bevestigde dat de herziening van de uitkering correct was uitgevoerd, omdat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkwam uit andere oorzaken dan die waarvoor de uitkering was verleend. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts de relevante klachten niet had miskend en dat de herziening van de uitkering op juiste gronden was uitgevoerd. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

09/5388 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (België), (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2009, 08/4872 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2011. Appellant is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. M.P.W.M. Wiertz.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is, nadat hij in 1985 is uitgevallen voor zijn werk als walser, een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend.
1.2. Bij besluit van 16 september 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, per 15 september 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.3. Bij besluit van 1 december 2008 heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 16 september 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 1 december 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, gelet op artikel 37, tweede lid, van de WAO, terecht de hartklachten van appellant buiten beschouwing heeft gelaten.
2.2. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft erop gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts de resultaten van een op verzoek van het Uwv in België door dr. J. Cools verricht onderzoek – welke resultaten door Cools zijn neergelegd in een zogenoemd E-213 formulier – in zijn beschouwingen heeft betrokken.
3.1. Appellant heeft zich in zijn hoger beroepschrift, zoals nader toegelicht ter zitting, op het standpunt gesteld dat hij als gevolg van problemen met zijn hart en als gevolg van diabetes niet in staat is tot het verrichten van werkzaamheden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij gewezen op de opvatting van dr. Cools. Hij heeft erop gewezen dat dit onderzoek aanzienlijk uitgebreider was, dan het onderzoek verricht door de bezwaarverzekeringsarts in Nederland. Appellant acht het onjuist dat niet al zijn klachten bij de vaststelling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid zijn betrokken.
3.2. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op al hetgeen hij heeft aangevoerd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. In artikel 37 van de WAO is – kort samengevat en voor zover hier van belang – bepaald dat een herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, niet plaatsvindt, indien de uitkeringsgerechtigde bij het intreden van de toegenomen arbeidsongeschiktheid uitsluitend is verzekerd op grond van zijn WAO-uitkering en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid ter zake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.
4.3. Zoals de Raad heeft weergegeven in zijn uitspraken van 27 april 1999 (LJN ZB8247), 28 januari 2005 (LJN AS5012) en 7 september 2007 (LJN BB3749), is in de Memorie van Toelichting bij het ontwerp van de WAO (Kamerstukken 7171, nr. 3) uiteengezet dat, anders dan bij de voorheen geldende Ongevallenwet, voor de WAO is gekozen voor een systeem van één uitkering, die bij toeneming of afneming van arbeidsongeschiktheid wordt verhoogd of verlaagd, zónder dat de oorzaak van de ongeschiktheid relevant is. Een uitzondering op dit uitgangspunt is neergelegd in artikel 37 van de WAO. Dit artikel strekt ertoe dat, voor de in dat artikel aangegeven personen, het risico van ontstaan van een grotere mate van arbeidsongeschiktheid dan waarnaar de lopende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt berekend, niet verzekerd is voorzover die toeneming kennelijk is gelegen in een andere oorzaak dan die welke tot toekenning van die uitkering heeft geleid.
4.4. Appellant behoort tot de in artikel 37 bedoelde categorie personen waarvoor de in 4.2 en 4.3 bedoelde uitzondering geldt. De WAO-uitkering van appellant was bij toekenning lager dan 45% en is nimmer berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid hoger dan 45%.
4.5. Bezien dient mitsdien te worden of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door appellant geclaimde toeneming als gevolg van hartklachten en diabetes buiten beschouwing dient te blijven nu deze toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid ter zake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen is voortgekomen.
4.6. Niet in geschil tussen partijen is dat bij de toekenning aan appellant van een WAO-uitkering hartproblemen noch diabetes een rol hebben gespeeld. Toekenning heeft plaatsgevonden in verband met longklachten, eczeem en allergie. Nu deze hartproblemen en diabetes geen rol hebben gespeeld bij de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, terwijl door appellant niet aannemelijk is gemaakt dat hartklachten en/of diabetes in enig oorzakelijk verband staan met de longklachten, eczeem en allergie, dienen de hartproblemen en de diabetes gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 september 2008 buiten beschouwing te blijven. Het ter zake door de rechtbank gegeven oordeel is mitsdien juist.
4.7. Het door appellant gedane beroep op het onderzoek en het rapport van dr. Cools treft geen doel. Dit reeds omdat de door dr. Cools gegeven opvatting omtrent de mogelijkheden van appellant rust op het totaal van de bij appellant bestaande beperkingen, inclusief de beperkingen veroorzaakt door de hartproblemen en de diabetes. Deze problemen dienen, zoals volgt uit 4.6, nu juist buiten beschouwing te blijven. Het is de Raad overigens niet kunnen blijken dat de bezwaarverzekeringsarts de opvatting van dr. Cools ter zake van de – kort samengevat – wel verzekerde klachten heeft miskend, dan wel tot een onjuist oordeel over de met deze klachten samenhangende beperkingen is gekomen.
4.8. Ook de grond van appellant bedoeld in 3.2 treft geen doel. De rechtbank is ingegaan op alle door appellant ingediende gronden die gelet op het bepaalde in artikel 37 van de WAO voor de beoordeling van het besluit van 1 december 2008 relevant zouden kunnen zijn.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.8 treft het hoger beroep geen doel en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2011.
(get.) T.L. de Vries.
get.) T. Dolderman.
JL