ECLI:NL:CRVB:2011:BP9362

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4732 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische mogelijkheden en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een WIA-uitkering heeft aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld vanuit de WW. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 maart 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder het bezwaar van de appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De appellant had zich op 18 juni 2007 ziek gemeld en op 17 februari 2009 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant per 15 juni 2009 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg.

De Raad overweegt dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv juist is en dat er geen reden is om te twijfelen aan het rapport van de bezwaarverzekeringsarts. De appellant had aangevoerd dat hij meer beperkt was dan in de FML was vastgelegd, maar de Raad kon dit niet onderbouwen met nieuwe medische gegevens. De Raad concludeert dat de werkzaamheden die aan de schatting ten grondslag liggen, de medische mogelijkheden van de appellant niet te buiten gaan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/4732 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2010, 10/684 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2011. Voor appellant is verschenen mr. Wolter, voor het Uwv mr. M. Sluijs.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, laatstelijk tot 12 augustus 2006 werkzaam geweest als thuishulp A gedurende (afgaande op de in Suwinet vermelde gegevens) gemiddeld 17,62 uur per week, heeft zich op 18 juni 2007 vanuit de WW ziek gemeld en heeft op 17 februari 2009 een WIA-uitkering aangevraagd. Na verzekeringsgenees- en arbeidskundig onderzoek is bij besluit van 15 mei 2009 vastgesteld dat hij per 15 juni 2009 geen recht op een WIA-uitkering heeft, daar de mate van zijn arbeidsongeschiktheid (met 0%) minder dan 35% bedraagt.
2. Bij besluit van 5 januari 2010 is appellants bezwaar tegen het besluit van 15 mei 2009, na aanscherping van de FML door de bezwaarverzekeringsarts en het op basis daarvan aan de schatting ten grondslag leggen van deels andere functies dan in de primaire fase, ongegrond verklaard.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellants beroep tegen het besluit op bezwaar van 5 januari 2010 ongegrond verklaard. Daartoe is - samengevat - het volgende overwogen.
3.2.1. Het besluit van 5 januari 2010 berust op een juiste medische grondslag; er bestaat geen reden om te betwijfelen of het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 18 december 2009 correct is. Weliswaar heeft de door bezwaarverzekeringsarts ingeschakelde (externe) internist D.W.M. Verhagen op 29 oktober 2009 gerapporteerd van mening te zijn dat appellant mede vanwege een zeer kwetsbare persoonlijkheidsstructuur en beperkt ziekte-inzicht volledig beperkt is voor iedere vorm van arbeid, maar het behoort niet tot de deskundigheid van de internist en wel tot die van de (bezwaar)verzekeringsarts om de mogelijkheden ten aanzien van de belastbaarheid voor arbeid vast te stellen. Appellants standpunt dat het Uwv hem op grond van dat rapport van de internist volledig arbeidsongeschikt had moeten achten, faalt dan ook. Aangezien sprake is van door appellant - in de (aangescherpte) FML vastgelegde - benutbare mogelijkheden, heeft terecht arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden. Die niet onzorgvuldig en niet onjuist gebleken beoordeling is gebaseerd op drie functies die qua belasting de in die FML vastgelegde beperkingen niet te buiten gaan, met name niet wat het daarin opgenomen maximum van (4 uur per dag en) 20 uur per week werken betreft.
4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij medisch, met name fysiek, meer/ernstiger is beperkt dan in de (aangescherpte) FML is vastgelegd en dan ook per 15 juni 2009 als zo niet volledig, dan toch als meer dan 35% arbeidsongeschikt had moeten worden aangemerkt. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant gewezen op het rapport van Verhagen en voorts onder de aandacht gebracht dat de door hem laatstelijk vervulde functie van thuishulp A 15 uur per week omvatte, maar reeds toen is gebleken dat hij dat aantal uren niet kon volhouden.
5.1. De Raad deelt appellants standpunt niet en overweegt daartoe als volgt.
5.2. Appellant, die in hoger beroep (evenmin als in beroep) nieuwe medische gegevens heeft ingebracht, heeft zich ter onderbouwing van zijn standpunt zo niet uitsluitend, dan toch vooral gebaseerd op het rapport van de door de bezwaarverzekeringsarts na de (zowel door appellant als de bezwaarverzekeringsarts bijgewoonde) hoorzitting ingeschakelde internist Verhagen. Evenmin als de rechtbank vermag de Raad in te zien waarom op basis van dat rapport had moeten worden aangenomen dat appellant reeds medisch gezien volledig arbeidsongeschikt was of anders medisch zozeer meer was beperkt dat òf aan hem geen functies waren voor te houden òf weliswaar functies waren voor te houden maar (andere) functies die zouden hebben geleid tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid dan 35%.
5.3. De door appellant geuite fysieke klachten over met name de diabetes mellitus type I en mogelijk ook de psoriasis waaraan hij lijdt, hebben de bezwaarverzekeringsarts aanleiding gegeven internist Verhagen in te schakelen. Deze heeft fysiek onderzoek gedaan en is gekomen tot de opvatting dat appellant twee aandoeningen heeft waarmee een deel van de mensheid slechts gedeeltelijk of niet beperkt zou worden in het arbeidsproces, maar dat appellant toch volledig beperkt is te achten voor iedere vorm van arbeid vanwege een zeer slechte regulatie van deze aandoeningen en het hebben van niet alleen veel klachten (deels als gevolg van die aandoeningen), maar ook een zeer kwetsbare persoonlijkheidsstructuur en een beperkt ziekte-inzicht. Ondanks dat appellant zelf meent dat dat niet het geval is, kàn er sprake zijn van een of meer psychische aspecten waarop het aannemen van een of meer beperkingen in de rede ligt, echter, een internist is niet de meest gerede persoon om het bestaan en de ernst daarvan vast te stellen. Daarbij komt dat Verhagen in zijn rapport geen concrete gegevens heeft aangedragen ter onderbouwing van dat deel van zijn opvatting en dat appellant steeds heeft geweigerd gevolg te geven aan de verwijzing op 16 april 2009 door zijn huisarts naar een psychiater. De bezwaarverzekeringsarts heeft (ook wat appellants persoonlijkheid betreft) wel degelijk rekening gehouden met de bevindingen van de internist door de FML aan te scherpen op zowel fysieke als psychische aspecten en met name door daarin op te nemen dat appellant gemiddeld ongeveer vier (in plaats van tot dan zes) uur per dag en gemiddeld ongeveer 20 uur per week kan werken (zij het niet ’s nachts en niet ’s avonds).
5.4. Voorts heeft appellant zijn standpunt dat hij niet in staat is 20 uur per week te werken, gebaseerd op de door hem opgedane ervaring dat hij de laatstelijk door hem vervulde - maatgevende - functie niet heeft kunnen volhouden. Echter, niet de in het kader van de maatgevende functie te verrichten werkzaamheden zijn uitgangspunt. Vastgesteld is immers dat hij die functie niet meer kan vervullen, doch de werkzaamheden die hij met inachtneming van de voor hem vastgestelde fysieke en psychische beperkingen wordt geacht nog te kunnen verrichten. Appellants eigen subjectieve ervaring kan daarbij niet doorslaggevend zijn.
5.5. Ook overigens ziet de Raad in de gedingstukken geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant meer of ernstiger is beperkt dan in de (aangescherpte) FML is vastgelegd.Uitgaande van die FML is de Raad van oordeel dat de werkzaamheden die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies appellants medische mogelijkheden niet te buiten gaan. Uit de gedingstukken is af te leiden dat appellant ’s ochtends moeite heeft om op gang te komen, maar alleen daarin ziet de Raad onvoldoende aanleiding om de gemiddeld 19 uren per week omvattende functie wikkelaar (sbc-code 267050) vanwege de aantekening “vm” daarbij (anders dan de aantekening “vm,nm” bij de andere twee functies) ongeschikt te achten.
6. Het in 5.2 tot en met 5.5 overwogene leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
KR