[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 januari 2009, 08/4012 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak 18 maart 2011
Namens appellante hebben mr. H.B.G.M. Kapel en A.G. Seinstra, beiden werkzaam bij Baker Tilly Berk Tax Solutions te Leiden, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2011. Namens appellante is verschenen mr. F.E. Mélotte, eveneens werkzaam bij Baker Tilly Berk Tax Solutions.
De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving vanaf maart 2002 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een gehuwde. De Svb heeft op 20 september 2005 een op die datum ingevulde aanvraag ontvangen voor aanpassing van het ouderdomspensioen van appellante en haar echtgenoot [W.] naar de norm voor een ongehuwde, aangezien [W.], op 1 april 2005 was opgenomen in een AWBZ-instelling.
1.2. Bij besluit van 27 september 2005 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van april 2005 voor de toepassing van de AOW als ongehuwd wordt aangemerkt.
1.3. Bij brief van 3 mei 2007 heeft appellante de Svb op de hoogte gesteld van het overlijden van [W.] op 25 april 2007. Namens appellante heeft haar toenmalige gemachtigde bij schrijven van 15 juni 2007 de Svb verzocht om appellante met terugwerkende kracht in aanmerking te brengen voor een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde. Het was appellante na ontvangst van een nota van het Zorgkantoor Kennemerland namelijk gebleken dat door de toekenning van een ongehuwden-pensioen voor het verblijf van [W.] in het verpleeghuis een hoge eigen bijdrage voor de AWBZ betaald moest worden. Nu het appellante duidelijk was geworden dat de keuze voor het ongehuwden-pensioen grote financieel nadelige gevolgen blijkt te hebben, wenste zij haar keuze van destijds ongedaan te maken.
1.4. Bij besluit van 16 juli 2007 heeft de Svb geweigerd het besluit van 27 september 2005 te herzien. In een bijgevoegde brief heeft de Svb het standpunt verwoord dat appellante destijds voldoende geïnformeerd is over de mogelijke financiële gevolgen van haar keuze om als duurzaam gescheiden levend te worden aangemerkt.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 4 april 2008 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 16 juli 2007 ongegrond verklaard, aangezien er naar het oordeel van de Svb geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor er geen aanleiding is het besluit van 27 september 2005 te herzien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 4 april 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in het aangevoerde geen omstandigheden aanwezig geacht die als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt op grond waarvan de Svb van het oorspronkelijke besluit zou moeten terugkomen.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat zij na de opname van [W.] in het verpleeghuis geruime tijd niet in staat is geweest weloverwogen keuzes te maken, aangezien haar geestvermogens tijdelijk gestoord waren in de zin van artikel 3:34 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Om dit standpunt te onderbouwen is ter zitting een verklaring van de huisarts van appellante overgelegd. Voorts is aangevoerd dat appellante zich in 2005 niet bewust is geweest, dan wel zich op basis van de haar ter beschikking staande gegevens bewust zou moeten zijn geweest, van de grote financiële consequenties die haar keuze met zich meebracht met betrekking tot de eigen bijdrage voor de AWBZ.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat het verzoek van appellante van 15 juni 2007 om alsnog met terugwerkende kracht vanaf april 2005 tot aan de datum van het overlijden van haar echtgenoot op 25 april 2007 in aanmerking te komen voor een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde ertoe strekt dat de Svb terugkomt van een in het verleden genomen en in rechte vaststaand besluit aangaande de toekenning van haar AOW-pensioen.
4.2. Nu uitsluitend de periode voorafgaande aan het verzoek van 15 juni 2007 aan de orde is, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.3. Uit de overgelegde brief van 22 juli 2009 maakt de Raad op dat appellante zich in maart 2005 met psychische klachten tot haar huisarts heeft gewend, waarbij de gezondheidstoestand van [W.] een rol heeft gespeeld. De huisarts heeft in de brief aangegeven dat zij zich kan voorstellen dat appellante in 2005 niet in staat was complexe beslissingen goed te doorzien of in bepaalde situaties een weloverwogen keuze te maken. Deze informatie acht de Raad niet voldoende om hieraan de conclusie te verbinden dat appellante, gelet op haar geestelijke vermogens, in het geheel niet in staat was ten tijde van de aanvraag voor een ongehuwden-pensioen haar zaken te regelen. De Raad kan zich voorstellen dat de periode voor en tijdens de opname van [W.] in het verpleeghuis voor appellante een ingrijpende en moeilijke fase in haar leven is geweest. Dit neemt echter niet weg dat voor een geslaagd beroep op vaststelling van gestoorde geestelijke vermogens meer informatie beschikbaar moet zijn dan een verklaring achteraf van een huisarts, waarin deze haar gedachten verwoordt over de mogelijk wat zorgelijke geestelijke toestand van appellante, maar waaraan niet de conclusie wordt verbonden dat appellante ten tijde van het betreffende tijdstip in het geheel niet in staat was om een weloverwogen keuze te maken. Daarbij moet er op worden gewezen dat appellante bij het invullen van belangrijke gegevens hulp van familieleden had kunnen inroepen, zoals zij ook in een eerder stadium reeds heeft gedaan.
4.4. Voorts oordeelt de Raad dat de Svb niet tekort is geschoten in zijn informatieverplichting ten opzichte van appellante omtrent de mogelijke financiële gevolgen van de wijziging van het ouderdomspensioen. In dit verband merkt de Raad op dat zowel in een informatieblad over de AOW/Anw als in een specifieke brief door de Svb gewezen is op de mogelijke financiële gevolgen van de keuze voor een AOW-pensioen naar de norm van een ongehuwde. Gelet op deze informatie is de Raad van oordeel dat appellante in voldoende mate gewaarschuwd is voor de eventuele risico’s die verbonden waren aan het maken van een bepaalde keuze. Het lag op de weg van appellante zelf om te onderzoeken, dan wel te laten onderzoeken, of de keuze voor een ongehuwden-pensioen voor haar vergaande financiële consequenties zou hebben.
4.5. Het onder 4.3 en 4.4 overwogene betekent dat niet valt in te zien dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan de Svb niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om van het oorspronkelijke besluit terug te komen wat betreft de toekenning van een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde.
4.6. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2011.
(get.) M.M. van der Kade.