ECLI:NL:CRVB:2011:BP8475

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5563 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Wajong-uitkering en beoordeling van bijzondere gevallen

In deze zaak gaat het om de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellant, die per 13 mei 2007 is vastgesteld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in zijn besluit van 12 november 2008 geoordeeld dat er geen sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep wordt bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in de jaren voorafgaand aan zijn aanvraag ernstig heeft gedisfunctioneerd door een psychische aandoening, en dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De Raad overweegt dat de bepalingen van de Wajong bepalen dat de uitkering niet eerder kan ingaan dan een jaar voor de aanvraagdatum, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De Raad concludeert dat appellant niet tijdig een aanvraag heeft ingediend en dat er geen aanwijzingen zijn dat hij niet in verzuim was. De aangevoerde medische gegevens ondersteunen niet de stelling dat appellant psychotisch of schizofreen was, en de Raad vindt geen aanknopingspunten voor een afwijking van de standaardregels. De beslissing van de rechtbank wordt dan ook bevestigd.

Uitspraak

09/5563 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 augustus 2009, 08/8991 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.J. Ladrak, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ladrak. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Bij besluit van 12 november 2008 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit appellant per 13 mei 2007 een Wajong-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% toe te kennen.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 12 november 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe – kort samengevat – overwogen dat de beroepsgrond van appellant dat het Uwv bij het besluit van 12 november 2008 ten onrechte heeft vastgesteld dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong geen doel treft.
2.1. Appellant heeft in beroep en in hoger beroep aangevoerd dat hij in de jaren voorafgaand aan zijn aanvraag om een uitkering ernstig heeft gedisfunctioneerd. Hij studeerde niet of nauwelijks meer, ruimde zijn kamer niet op, liet zijn post ongeopend en betaalde geen rekeningen. Naar de stelling van appellant is een en ander het gevolg van een psychische ziekte. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat hij geen medische gegevens in geding heeft gebracht waaruit volgt dat hij geen ziekte-inzicht heeft. Appellant heeft naar zijn stelling een aantal gegevens ingebracht waaruit volgt dat bij appellant sedert 2002 sprake was van een ernstig disfunctioneren als gevolg van een psychische aandoening.
2.2. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag.
3.1.1. De Raad overweegt als volgt.
3.1.2. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Wajong kan in afwijking van het eerste lid de uitkering niet vroeger ingaan dan een jaar voor de dag waarop de aanvraag om toekenning dan wel voortzetting van de uitkering werd ingediend. Ingevolge de tweede volzin van die bepaling kan het Uwv voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
3.1.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is sprake van een bijzonder geval indien appellant ter zake van de late aanvraag redelijkerwijs geacht moet worden niet in verzuim te zijn geweest. Zo’n situatie kan aan de orde zijn indien appellant buiten staat was tijdig een aanvraag in te dienen.
3.1.4. Voorts is sprake van een bijzonder geval indien appellant zijn ziekte ontkent en als gevolg daarvan geen aanvrage doet. Zulks is met name aan de orde bij psychotische en schizofrene mensen. De Raad wijst in dit verband op zijn uitspraak van 21 november 2001, LJN AD7077.
3.1.5. Naar vaste rechtspraak van de Raad levert noch onbekendheid met het bestaan van de Wajong, noch onbekendheid met de mogelijkheid een Wajong-uitkering aan te vragen een bijzonder geval op.
3.2.1. Bij formulier gedateerd 13 mei 2008 heeft appellant het Uwv verzocht om toekenning van een Wajong-uitkering. Op dit formulier heeft appellant als reden dat hij niet binnen de aanvraagtermijn een aanvraag heeft ingediend gemeld:
”Ik ben al langer ziek en wist niet dat ik aanmerking kon komen voor een uitkering”.
3.2.2. De Raad heeft in hetgeen appellant in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het door appellant bij zijn aanvraag ingenomen standpunt omtrent de reden van de te late aanvraag onjuist zou zijn. Uit hetgeen appellant in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd volgt niet dat appellant niet gehouden zou kunnen worden aan hetgeen hij bij zijn aanvraag heeft gesteld.
3.2.3. Uit hetgeen appellant naar voren heeft gebracht volgt voorts niet dat zich een situatie heeft voorgedaan als bedoeld in 3.1.3 of 3.1.4.Niet staande kan worden gehouden dat appellant buiten staat was eerder een aanvraag in te dienen. Appellant heeft in de periode voorafgaand aan de aanvraag enige tijd deel uitgemaakt van het bestuur van een vereniging en heeft ook nog een aantal studiepunten behaald. Voor het aannemen van een situatie als bedoeld in 3.1.4 zijn onvoldoende aanknopingspunten aanwezig. Uit de door appellant overgelegde brief van de psychiater dr. I.M. van Vliet, gedateerd 23 juni 2005 volgt niet dat appellant psychotisch of schizofreen is of was. In deze brief is vermeld dat er vooralsnog geen duidelijke aanwijzingen zijn voor schizofrenie en dat geen duidelijke psychotische symptomen aanwezig zijn of zijn geweest.Van Vliet heeft aangegeven dat sprake is van een depressieve stoornis, recidiverend, matig tot ernstig, nu grotendeels in remissie. De rapportage van R. van Meerten, werkzaam bij GGZ Delfland werpt geen ander licht op de psychische toestand van appellant voor de datum van de aanvraag. De rapportage is opgemaakt op 3 juni 2008 en ziet op de actuele situatie. Uit deze rapportage volgt ook niet dat bij appellant op dat moment of eerder sprake was van schizofrenie of van psychotische symptomen. Ook Van Meerten kwam tot de conclusie ”depressieve stoornis”. Ook uit het behandelplan van GGZ, gedateerd 19 november 2008, volgt zulks niet. Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van een andere psychische stoornis met dezelfde symptomen als bedoeld in 3.1.4.
3.2.4. Nu appellant kan worden tegengeworpen dat hij niet tijdig een aanvraag heeft gedaan behoeft de vraag of van anderen had kunnen worden verwacht dat zij namens appellant een aanvraag hadden gedaan geen beantwoording.
3.3. Uit hetgeen is overwogen in 3.1.2 tot en met 3.2.4 volgt dat het Uwv bij besluit van 12 november 2008 tot de opvatting heeft kunnen komen dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong.
Nu de uitkering niet eerder kan ingaan dan 13 mei 2007 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het antwoord op de vraag of de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op een eerder tijdstip ligt dan door het Uwv aangenomen tot niets kan leiden en mitsdien niet relevant is. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 12 november 2008 terecht ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
3.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) D.E.P.M. Bary.
CVG